Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Civiel. Erkenning vonnis rechtbank New York voor zover het de veroordeling tot betaling van kinderalimentatie betreft.

Uitspraak



Vonnis van 22 januari 2020

Behorend bij AUA201800776

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

VONNIS

in de zaak van:

[Eiseres],

wonende in de Verenigde Staten van Amerika,

EISERES,

hierna ook te noemen: [eiseres],

gemachtigde: de advocaat mr. R.J. Kock,

tegen:

[Gedaagde],

wonende te Aruba,

GEDAAGDE,

hierna ook te noemen: [gedaagde],

gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1 DE VERDERE PROCEDURE

1.1

Het verloop van de procedure tot en met 28 augustus 2019 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- de antwoordakte van [gedaagde] d.d. 25 september 2019;

- de akte uitlating producties van [eiseres] d.d. 23 oktober 2019;

- de akte uitlating producties van [gedaagde] d.d. 20 november 2019.

1.2

Vervolgens is vonnis bepaald op heden

2 DE VERDERE BEOORDELING

2.1

In het tussenvonnis van 28 augustus 2019 (hierna: het tussenvonnis) heeft het gerecht in nummer 3.1 de vordering van [eiseres] aldus weergegeven dat [eiseres] vordert dat de door de rechter te New York vastgestelde verdeling door het gerecht wordt erkend en dat daaraan uitvoering wordt gegeven. In de daarna genomen akte heeft [eiseres] niet gesteld dat het gerecht hiermee de grondslag van de vordering onvolledig dan wel anderszins onjuist heeft weergegeven. Het gerecht zal de vordering dan ook uitsluitend op deze grondslag beoordelen.

2.2

In het tussenvonnis heeft het gerecht partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten omtrent de rechtsmacht van het GEA Aruba betreffende het op 30 augustus 2006 door [gedaagde] ingediend verzoek tot echtscheiding , welk verzoek heeft geleid tot de echtscheidingsbeschikking van 10 januari 2007 (hierna: de echtscheidingsbeschikking). Volgens [eiseres] had de Arubaanse rechter destijds geen rechtsmacht om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen, omdat - mede gezien het feit dat [gedaagde] niet (langer) de Nederlandse nationaliteit had - niet werd voldaan aan het vereiste van artikel 814 Rv dat één van de echtgenoten zes respectievelijk twaalf maanden woonplaats had in Aruba. Hieromtrent oordeelt het gerecht als volgt.

2.3

Op grond van de stellingen van partijen en de stukken in het dossier neemt het gerecht al vaststaand aan dat [gedaagde] op 28 juni 2004 de Amerikaanse nationaliteit heeft verkregen en dat [eiseres] op dat moment de Amerikaanse nationaliteit had. Op grond van artikel 15 lid 2 sub c van de op dat moment geldende tekst van de Rijkswet op het Nederlanderschap (tekst van 1 januari 2004) heeft [gedaagde] zijn Nederlandse nationaliteit niet verloren door de verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit, zoals terecht door [gedaagde] is gesteld.

2.4

Op grond van artikel 814 Rv had de Arubaanse rechter daarom rechtsmacht ten aanzien van het op 30 augustus 2006 door [gedaagde] ingediende verzoek tot echtscheiding, indien [gedaagde] als Nederlander op dat moment langer dan zes maanden in Aruba woonde. Voor de beantwoording van die vraag is beslissend of [gedaagde] langer dan zes maanden zijn werkelijk verblijf op Aruba had. Volgens [gedaagde] was dat het geval. Hij stelt daartoe dat hij zich op 14 februari 2006 weer heeft gevestigd in Aruba. [eiseres] heeft dit gemotiveerd betwist. Het gerecht ziet geen aanleiding om op dit punt een bewijsopdracht te verstrekken. Daartoe geldt het volgende. Het is de taak van de rechter om ambtshalve te onderzoeken of hij rechtsmacht heeft ten aanzien van een voorgelegd geschil, ook indien de zaak bij verstek wordt behandeld. In de door [gedaagde] geëntameerde echtscheidingsprocedure heeft de rechter op het verzoek beslist. Daarmee heeft de rechter kennelijk geoordeeld dat [gedaagde] op dat moment langer dan zes maanden in Aruba woonde (zoals door [gedaagde] gesteld) en dat de rechter om die reden rechtsmacht had en bevoegd was om van het verzoek kennis te nemen. In de echtscheidingsbeschikking is de echtscheiding uitgesproken en is tevens de verdeling gelast van de gemeenschap waarin partijen waren gehuwd. Tegen dit oordeel is door [eiseres] geen rechtsmiddel aangewend.

2.5

Op het moment dat dit gerecht op 10 januari 2007 de uitspraak deed in de echtscheidingsprocedure, was door de rechter in de staat New York nog geen uitspraak gedaan op het op 16 augustus 2006 door [eiseres] ingediende verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. Dat brengt mee dat de echtscheidingsbeschikking, in ieder geval binnen de Arubaanse rechtssfeer, tussen partijen in werking is getreden en dat die beschikking op dat moment de rechtsverhouding tussen hen is gaan bepalen ten aanzien van de onderwerpen waarop in die beschikking een beslissing is genomen. Nu door [eiseres] tegen de echtscheidingsbeschikking geen rechtsmiddel is aangewend, is die beschikking vervolgens in kracht van gewijsde gegaan. Zij stelt daarmee de rechtsverhouding tussen partijen, waar het de onderwerpen betreft waarop is beslist, bindend vast. De echtscheiding is 16 april 2007 ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand in Aruba.

2.6

In de echtscheidingsbeschikking heeft het gerecht niet alleen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, maar heeft het tevens op grond van artikel 827 lid 1 sub b Rv. de verdeling bevolen van de gemeenschap waarin partijen zijn gehuwd. Ten aanzien van het tussen partijen geldende huwelijksgoederenregime is het volgende van belang.

Op grond van de gedingstukken staat tussen partijen vast dat zij na de voltrekking van het huwelijk op 30 juli 1983 in de staat New York zijn blijven wonen. Daarmee bepaalt het recht van de staat New York - zo is onbetwist door [gedaagde] gesteld - het huwelijksgoederenregime tussen partijen. Op grond van het recht van de staat New York dient het vermogen dat partijen tijdens de duur van het huwelijk gezamenlijk hebben verworven (marital property) naar equity tussen hen te worden verdeeld. Nu beide partijen door de echtscheiding aldus aanspraak krijgen op een aandeel in het marital property (hierna: het huwelijksvermogen) is er sprake van een te verdelen gemeenschap. Het is ten aanzien van deze gemeenschap dat in de echtscheidingsbeschikking de verdeling is bevolen. Op grond van de regeling in titel 3 afdeling 5 (artikel 677 e.v.) van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering dient allereerst getracht te worden om de verdeling ten overstaan van de notaris tot stand te brengen. Indien aldus een verdeling niet tot stand wordt gebracht, kan deze ten overstaan van de rechter worden gevorderd. In onderhavig geval is de verdeling nimmer tussen partijen tot stand gebracht.

2.7

Nadat de echtscheidingsbeschikking door het gerecht te Aruba was gewezen en nadat zij in kracht van gewijsde is gegaan, heeft de rechter in de staat New York bij uitspraak van 13 november 2008 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft die rechter voorts onder meer beslissingen genomen ten aanzien van de verdeling van het huwelijksvermogen.

De beslissingen die door de rechter te New York zijn genomen ten aanzien van de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen, betreffen hetzelfde onderwerp en berusten op dezelfde oorzaak als de beslissingen die in de echtscheidingsbeschikking van het GEA Aruba ten aanzien van het huwelijksvermogen zijn genomen en zijn met die beslissingen onverenigbaar. Dat partijen na het wijzen van die beschikking de verdeling (nog) niet hebben geëffectueerd, doet daaraan niet af. Dat brengt mee dat de beslissing van de rechter in New York voor wat betreft de beslissingen die ten aanzien van de verdeling van het huwelijksvermogen zijn genomen, hier te lande niet kan worden erkend (zie o.m. HR 26 sep 2014; ECLI:NL:HR:2014:2838, rov. 3.6.4.).

2.8

Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen, voor zover deze zijn gebaseerd op de beslissing van de rechter te New York ter zake van de verdeling van het huwelijksvermogen tussen partijen. Dat betreft derhalve (i) de vordering om mee te werken aan de verkoop en levering van de [adres 1] te […], (ii) de vordering tot betaling van US$ 14.000,00 in verband met het aandeel van [eiseres] in de aanbetaling van de koopprijs van de woning alsmede (iii) de vordering tot betaling van US$ 30.000,00 als het aandeel van [eiseres] in de verhuuropbrengst van het pand [adres 1] te Oranjestad.

2.9

Ten aanzien van de vordering om [gedaagde] te veroordelen om medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het perceel [adres 2] te Aruba geldt dat de rechter te New York omtrent dit perceel geen beslissing heeft genomen, zodat - nu geen andere grondslag van de vordering is gesteld - dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen.

2.10

Ten aanzien van de vorderingen om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de bedragen van US$ 30.000,00 en US$ 14.000,00 overweegt het gerecht ten overvloede ook nog als volgt. In de uitspraak van de rechter in de staat New York is ten aanzien van de woning aan de [adres 1] beslist dat de opbrengst van de verkoop van de woning tussen partijen moet worden verdeeld. De rechter in de staat New York heeft geen beslissing genomen ten aanzien van de verdeling van eventuele opbrengsten van de woning voordat die is verkocht. De vordering tot betaling van US$ 30.000,00 kan derhalve ook om deze reden niet worden toegewezen. Voorts volgt uit het dictum in de uitspraak van de rechter in de staat New York dat [eiseres] de aanspraak op een tegoed van US$ 14.000,00, evenals haar aandeel in de koopprijs, pas zal ontvangen na de verkoop van de woning. Aangezien de woning nog niet is verkocht, kan de vordering tot betaling van US$ 14.000,00 ook om die reden niet worden toegewezen.

2.11

De vordering tot betaling van US$ 22.257,00 heeft betrekking op de betaling van de door de rechter in New York vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (destijds) minderjarige zoon van partijen. Ten aanzien van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon is in de echtscheidingsbeschikking van het GEA Aruba geen beslissing genomen. Nu op grond van de processtukken tussen partijen is komen vast te staan dat [eiseres] met de destijds minderjarige zoon van partijen in New York is blijven wonen, was de rechter in de staat New York (bij uitstek) bevoegd om te beslissen omtrent de verplichting van [gedaagde] om een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

2.12

Op grond van het recht van de staat New York loopt de verplichting van de niet met de verzorging belaste ouder om kinderalimentatie te betalen in beginsel door totdat het kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt (en de verplichting loopt daarmee dus door nadat het kind, ook volgens het recht van de staat New York, op zijn 18e meerderjarig is geworden). Tussen partijen staat vast dat de zoon van partijen op 28 februari 2009 21 jaar is geworden en dat de rechter in de staat New York [gedaagde] heeft veroordeeld om alimentatie ten behoeve van de zoon te betalen van US$ 14.903,-- per jaar met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift. Op die grond heeft [eiseres] betaling van de kinderalimentatie gevorderd over 30 maanden, zijnde de periode van 6 augustus 2006 tot en met 28 februari 2009. Dit correspondeert, aldus [eiseres], met een bedrag van US$ 37.257,50, waarvan na betaling nog een bedrag openstaat van US$ 22.257,00. Van de zijde van [gedaagde] is het aldus berekende bedrag niet betwist en evenmin is gesteld dat de vordering inmiddels is verjaard. Het gerecht gaat dan ook uit van de juistheid van de vordering op grond van het vonnis dat is gewezen door de rechter in de staat New York. Ten aanzien van de mogelijkheid om dit onderdeel van de veroordeling in Aruba uit te voeren, geldt het volgende.

2.13

In een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.

2.14

Zoals in nummer 2.11 is overwogen, is het gerecht van oordeel dat de rechter in de staat New York bevoegd was om een beslissing te nemen ten aanzien van de verplichting van [gedaagde] tot betaling van kinderalimentatie. Voorts is door [gedaagde] niet betwist dat de gerechtelijke procedure in de staat New York voldeed aan de eisen van een met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. De erkenning van de uitspraak is naar het oordeel van het gerecht niet in strijd met de Arubaanse openbare orde. Ook is de uitspraak niet onverenigbaar met de echtscheidingsbeschikking van het GEA Aruba, nu daarin niet een beslissing omtrent de kinderalimentatie is genomen. Het gerecht is daarom van oordeel dat de beslissing van de rechter van de staat New York voor erkenning vatbaar is voor zover het de veroordeling tot betaling van kinderalimentatie betreft.

2.15

De slotsom is dat de vordering tot betaling van US$ 22.257, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de indiening van het verzoekschrift (zijnde 22 maart 2018), zal worden toegewezen. Alle overige vorderingen zullen worden afgewezen. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld en nu bovendien geldt dat partijen gewezen echtelieden zijn, zal het gerecht de kosten van de procedure compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3 DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:

3.1

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van US$ 22.257,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

3.2

compenseert de kosten van de procedure in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

3.3

wijst het meer of anders gevorderde af;

3.4

verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature