Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verdeling. Geen gemeenschappelijk eigendom tussen partijen, die meebrengt dat eiser in het kader van een verdeling van die gemeenschap, recht heeft op een vergoeding wegens toebedeling van zijn aandeel in de gemeenschap aan gedaagde. Geen uitdrukkelijke partijafspraak. Samenwoning als grondslag voor de gevorderde verdeling. Geen stilzwijgende afspraak dat eiser voor de helft medegerechtigde is tot de (waarde van de) woning. Gedaagde wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het wettelijk vermoeden dat eiser de eigenaar is van de auto. Tussenvonnis.

Uitspraak



Vonnis van 13 mei 2020

Behorend bij AUA201900151

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

VONNIS

in de zaak van:

[naam eiser] ,

wonende in Aruba,

EISER,

hierna ook te noemen: [eiser],

gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep,

tegen:

[naam gedaagde],

wonende in Aruba,

GEDAAGDE,

hierna ook te noemen: [gedaagde],

gemachtigde: mr. A.A. Ruiz.

1 DE VERDERE PROCEDURE

1.1

Het verloop van de procedure tot en met 13 maart 2019 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Het verdere verloop blijkt uit:

- het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 16 mei 2019;

- de conclusie van repliek d.d. 4 september 2019 met producties;

- de conclusie van dupliek d.d. 30 oktober 2019 met producties;

- de akte uitlating producties d.d. 27 november 2019.

1.2

Vonnis is vervolgens nader bepaald op heden.

2 DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1

Op grond van een notariële akte van levering d.d. 5 april 2004 (verzoekschrift, prod. 3) is aan [gedaagde] geleverd de eigendom van een perceel ter grootte van 265 m2 te [naam perceel], destijds deel uitmakende van een verkavelingsplan. Dit perceel is thans genummerd [naam en nummer perceel] en is kadastraal bekend als [kadastraal nummer] (en zal hierna ook worden aangeduid als: het perceel). In het kadastraal uittreksel van 5 november 2018 (verzoekschrift, prod. 4) staat [gedaagde] vermeld als enige eigenaresse van dit perceel.

2.2

Bij notariële akte d.d. 5 april 2004 (verzoekschrift, prod. 4) heeft [gedaagde] een recht van hypotheek verleend op genoemd perceel aan RBTT Bank Aruba tot zekerheid van terugbetaling van een lening van Afl. 102.160,00. Bij notariële akte d.d. 12 oktober 2007 (verzoekschrift, prod. 4) heeft [gedaagde] een recht van hypotheek verleend op genoemd perceel aan RBTT Bank Aruba tot zekerheid van terugbetaling van een lening van Afl. 63.840,00.

De RBBT Bank Aruba is thans genaamd RBC. Met de RBC wordt hierna tevens bedoeld de RBTT Bank Aruba.

2.3

Op het perceel is een woning gebouwd (hierna: de woning). De woning wordt sedert de bouw bewoond door [gedaagde]. Partijen hebben een affectieve relatie gehad tussen (in ieder geval) eind 2004 en oktober 2018. Uit deze relatie is op 30 augustus 2006 geboren hun zoon [naam minderjarige] [eiser]. Partijen hebben in de periode na de voltooiing van de bouw van de woning tot de verbreking van de relatie, in ieder geval op bepaalde momenten, samengewoond in de woning. [eiser] heeft de woning in oktober 2018 verlaten.

2.4

De moeder van [eiser] was in mei 2016 eigenaresse van een auto, te weten een Nissan Tiida uit 2009 (hierna: de auto). In een schriftelijke overeenkomst d.d. 20 mei 2016 tussen de moeder van [eiser] en [gedaagde] is het volgende opgenomen (cva, prod. 6):

“I [naam moeder van eiser] born February 09, 1948 agree to sell car 2009 Nissan Tiida to [gedaagde], [naam gedaagde] born October 29, 1973.

2009 Nissan Tiida Sedan motor nr (…) color: Gray

Selling Price: Awg 12,500.00.”

2.5

De overeenkomst is ondertekend door de moeder van [eiser] als verkoopster en door [gedaagde] als koopster. De betaling van de koopsom van de auto is gefinancierd met een lening door de RBC op naam van [gedaagde]. Deze lening is inmiddels afgelost. Bij de belastingdienst staat de auto op naam van [gedaagde] geregistreerd en op haar naam is de verzekering van de auto gesloten.

2.6

Na de beëindiging van de relatie en de samenwoning is [eiser] gebruik blijven maken van de auto. Op initiatief van [gedaagde] is de auto door de politie van Aruba in beslag genomen en bij [eiser] weggehaald.

3 DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [

eiser] vordert dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair:

- partijen opdraagt hun geschil voor te leggen aan een conflictbemiddelaar, een en ander onder aanhouding van de zaak, dan wel:

subsidiair:

- de waarde vaststelt van de onroerende zaak [naam perceel en nummer], kadastraat bekend als [kadastraal nummer], en nadien het bedrag bepaalt dat [gedaagde] verplicht is om aan [eiser] te voldoen;

- [ gedaagde] verplicht om datgene te doen dat nodig is om tot overdracht, inclusief registratie, te komen van de auto, Nissan Tiida uit 2009, waarover [eiser] de feitelijke macht uitoefent;

- kosten rechtens.

3.2 [

gedaagde] voert verweer. Hieronder zal, voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang, nader worden ingegaan op de grondslagen van de vorderingen en op het daartegen gevoerde verweer.

4 DE BEOORDELING

De vordering tot verwijzing naar conflictbemiddeling

4.1

Op de comparitie van partijen heeft het gerecht met partijen de mogelijkheid besproken om het geschil onder leiding van een mediator op te lossen. De aard van het geschil (de afwikkeling van de verbreking van een niet-huwelijkse relatie) en de omstandigheid dat partijen een minderjarige zoon hebben, brengen naar het oordeel van het gerecht mee dat dit geschil zich goed leent voor oplossing door partijen zelf onder leiding van een mediator. Gezien de pertinente weigering van [gedaagde] tijdens de comparitie om mee te willen werken aan oplossing van het geschil in onderling overleg, is het gerecht van oordeel dat de kans gering is dat verwijzing naar een mediator zal leiden tot het bereiken van een oplossing in der minne. Het primair gevorderde zal om die reden worden afgewezen.

De vordering met betrekking tot de woning

- geen beperkte gemeenschap

4.2

Tussen partijen is niet in geschil dat de eigendom van het perceel is geleverd aan [gedaagde] en dat zij ook thans nog als enige eigenaar daarvan in het kadaster staat vermeld. Met betrekking tot de woning bestaat er dus geen gemeenschappelijk eigendom tussen partijen, die meebrengt dat [eiser] in het kader van een verdeling van die gemeenschap, recht heeft op een vergoeding wegens toebedeling van zijn aandeel in de gemeenschap aan [gedaagde]. Op deze grondslag kan de vordering dus niet worden toegewezen.

- geen uitdrukkelijke partijafspraak

4.3 [

eiser] maakt in beginsel aanspraak op de helft van de overwaarde van de woning (zie verzoekschrift, nr. 4). Door [eiser] is niet gesteld dat partijen op enig moment uitdrukkelijk met elkaar zijn overeengekomen dat zij in geval van het beëindigen van de relatie ten aanzien van de woning onderling zouden afrekenen alsof zij ieder voor de helft tot die woning gerechtigd waren. Nu een dergelijke uitdrukkelijke afspraak niet is gesteld, kan de vordering ook niet op die grondslag worden toegewezen.

- de samenwoning als grondslag voor de gevorderde verdeling

4.4 [

eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat partijen gedurende de periode na de oplevering van de woning tot oktober 2018 hebben samengewoond in de woning en een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Dat laatste bracht mee dat [eiser] en [gedaagde] gedurende de periode van samenwoning beiden hun volledige inkomen hebben aangewend ter bestrijding van de kosten van de gezamenlijke huishouding, waaronder de kosten voor het betalen van rente over en aflossing op de hypothecaire leningen.

4.5

De enkele omstandigheid dat partijen een gemeenschappelijke huishouding zouden hebben gevoerd op de door [eiser] gestelde wijze, brengt naar het oordeel van het gerecht op zichzelf niet mee dat [eiser] een aanspraak jegens [gedaagde] heeft verkregen tot vergoeding van de helft van de (over)waarde van de aan [gedaagde] toebehorende woning. Op deze grondslag kan de vordering tot vergoeding van de helft van de overwaarde daarom evenmin worden toegewezen. De betwisting van [gedaagde] van de duur en de aard van hun samenwoning en al hetgeen partijen daaromtrent hebben aangevoerd, behoeft om deze reden geen bespreking.

- een stilzwijgende overeenkomst als grondslag voor de gevorderde verdeling

4.6

Het gerecht begrijpt de stellingen van [eiser] echter onder meer aldus dat hij van oordeel is dat op grond van stilzwijgende afspraken tussen partijen een rechtsverhouding is ontstaan die [eiser] recht geeft op vergoeding van de helft van de (over)waarde van de woning, althans op enige vergoeding. Het gerecht begrijpt die stelling aldus omdat [eiser] heeft gesteld dat partijen samen hebben besloten om het perceel te Savaneta te kopen (cvr, 4.1) en dat [gedaagde] op papier de eigendom heeft verkregen omdat zij als werkneemster bij RBC op gunstige voorwaarden een hypothecaire lening kon verkrijgen (verzoekschrift, 2). Uit de stelling van [eiser] dat [gedaagde] (slechts) op papier de eigendom heeft verkregen, leidt het gerecht af dat het volgens [eiser] de bedoeling was dat materieel partijen gezamenlijk de eigendom verkregen. In de jaren dat partijen samenwoonden, zo betoogt [eiser] verder, nam [eiser] een groot deel van de huishoudelijke lasten voor zijn rekening, zodat [gedaagde] de lasten met betrekking tot de woning kon voldoen (verzoekschrift, 5). [eiser] heeft aldus, zo begrijpt het gerecht deze stelling, bijgedragen aan de financiering van de woning. Voorts heeft [eiser] gewezen op zijn feitelijke bemoeienissen met de bouw van de woning, nadat het perceel was aangeschaft. [gedaagde] heeft deze stellingen van [eiser] allen gemotiveerd betwist. In verband met deze grondslag van de vordering oordeelt het gerecht als volgt.

4.7

Vaststaat dat [gedaagde] de koopster was van het perceel en dat zij ook de leningen heeft gesloten voor de financiering van de koop van het perceel en de bouw van de woning. [eiser] heeft niet gesteld dat en waarom RBC niet bereid zou zijn geweest om een lening onder gunstige voorwaarden aan haar werkneemster [gedaagde] te verstrekken, indien [eiser] mede-eigenaar van de woning zou worden en zich als medeschuldenaar voor de leningen zou verbinden. Het is daarmee niet duidelijk waarom de omstandigheid dat RBC bereid was om aan [gedaagde] een lening te verstrekken onder gunstige voorwaarden, ertoe heeft geleid dat [eiser] geen mede-eigenaar is geworden van de woning indien dit wel de wens van partijen was. Dat [eiser] feitelijk heeft bijgedragen aan de financiering van de woning, volgt niet uit hetgeen op grond van het partijdebat als vaststaand kan worden aangenomen. Uit de eigen stellingen van [eiser] volgt dat partijen ten tijde van de koop en de levering van het perceel ieder een inkomen hadden van ongeveer Afl. 3.500,00 en dat [gedaagde] in de loop der tijd meer is gaan verdienen dan [eiser] (zie ook cvr, 5.2). [eiser] heeft niet betwist dat [gedaagde] thans een inkomen heeft van ongeveer Afl. 5.800,00 per maand, terwijl het salaris van [eiser] niet veel is gestegen. Tussen partijen staat vast dat [eiser] in de periode dat partijen een relatie hadden, de woning van zijn moeder heeft gekocht en dat [eiser] in verband met de financiering daarvan maandelijks een bedrag van Afl. 1.250,00 betaalt (cvr, 2.5). Ook indien er met [eiser] vanuit wordt gegaan dat partijen gedurende de gehele periode van hun relatie hebben samengewoond en een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, die erop neer kwam dat beide partijen hun vrij besteedbaar inkomen volledig aanwenden ter bestrijding van de kosten van de huishouding (stellingen die [gedaagde] op meerdere punten heeft betwist), dan nog kan op grond van de hiervoor vermelde financiële gegevens niet worden geoordeeld dat eventuele aflossingen op de hypothecaire leningen door [gedaagde] (partijen hebben niets gesteld omtrent de hoogte van eventuele aflossingen) mede zijn gedragen door [eiser]. Dat [eiser] (al dan niet voor de helft) heeft bijgedragen aan de rentebetalingen aan de bank en aan de kosten van Elmar, Web en Setar doet niet terzake, nu dit kosten van de gezamenlijke huishouding zijn. De bijdrage van [eiser] aan die kosten zegt niets over de eigendomsverhoudingen ten aanzien van de woning.

4.8

Uit hetgeen in nummer 4.7 is overwogen volgt dan ook dat uit de feitelijke gang van zaken niet kan worden afgeleid dat er een stilzwijgende afspraak was dat [eiser] voor de helft medegerechtigde was tot de (waarde van de) woning. Hetgeen [eiser] heeft gesteld omtrent zijn feitelijke bemoeienissen met de bouw van de woning, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook op deze grondslag kan de vordering derhalve niet worden toegewezen.

- recht op teruggave van investeringen

4.9

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft de ene partner die heeft bijgedragen aan de financiering van de woning van de andere partner, recht op vergoeding van het nominale bedrag van zijn inleg. Zowel in het verzoekschrift (randnummer 6) als tijdens de comparitie heeft [eiser] gesteld dat hij niet alleen fysiek heeft bijgedragen aan de bouw van de woning, maar dat hij ook bouwmaterialen heeft gekocht en betaald. Hij heeft echter niet concreet onderbouwd welke bouwmaterialen hij heeft betaald en welke bedragen daar (ongeveer) mee gemoeid waren. In het licht van het vaststaande feit dat de bouw in beginsel is gefinancierd door een hypothecaire lening en in het licht van de eigen stelling van [eiser] dat de materialen werden betaald door [gedaagde] en dat hij alleen bouwmaterialen kocht als er tekort aan materiaal was, heeft [eiser] onvoldoende concreet onderbouwd dat hij (substantiële) bedragen heeft betaald voor de bouw van de woning en dat hij op deze grondslag een vordering heeft op [gedaagde]. Nu hij op dit punt zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, behoeft [eiser] ook niet tot bewijs te worden toegelaten. Nog afgezien van het feit dat [eiser] geen bewijs heeft aangeboden van de bedragen die hij aldus zou hebben betaald aan de bouw van de woning.

De vorderingen met betrekking tot de auto

4.10

Volgens [eiser] is hij de eigenaar van de auto. Daartoe voert hij aan dat hij feitelijk de auto van zijn moeder heeft gekocht. De auto is op naam van [gedaagde] gezet, omdat zij onder gunstige voorwaarden een lening bij de RBC kon krijgen. Voorwaarde was wel dat de auto op haar naam kwam te staan. Om die reden heeft [gedaagde] formeel de overeenkomst met de moeder van [eiser] gesloten, zodat deze bij de belastingdienst op haar naam kon worden gezet. Uiteraard is om die reden ook de verzekering op naam van [gedaagde] gesloten. De stellingen van [eiser] zijn door [gedaagde] betwist. Zij stelt dat zij de eigenaresse is van de auto en heeft ter onderbouwing van die stelling gewezen op de koopovereenkomst en het feit dat de auto op haar naam staat.

4.11

De eigendom van een auto (zijnde een roerend goed) wordt op grond van de artikelen 3:84 lid 1 jo. 3:90 lid 1 BW verkregen op grond van een levering door een beschikkings-bevoegde op grond van een geldige titel, waarbij de levering plaatsvindt door bezitsverschaffing. Beslissend voor de verkrijging van de eigendom van een auto is niet de tenaamstelling ervan bij de Arubaanse belastingdienst (in verband met de betaling van wegenbelasting).

De omstandigheid dat destijds door [gedaagde] een koopovereenkomst is gesloten ten aanzien van de auto en dat deze bij de belastingdienst op naam van [gedaagde] is geregistreerd, leidt daarom niet noodzakelijkerwijs tot het oordeel dat [gedaagde] de eigenaresse is geworden en gebleven van de auto. Indien de stellingen van [eiser] juist zijn, inhoudende dat het de bedoeling was van alle betrokkenen dat hij eigenaar zou worden van de auto en dat de auto aan hem is geleverd (rechtstreeks door zijn moeder dan wel via [gedaagde]), dan is hij door die levering op grond van een (samengestelde) titel eigenaar geworden van de auto. In dat geval zijn de door hem ingestelde vorderingen toewijsbaar.

4.12

Tussen partijen staat vast dat de auto gedurende de relatie tussen partijen voornamelijk door [eiser] werd gebruikt en dat [eiser] de auto exclusief is blijven gebruiken na het verbreken van de relatie tussen partijen. Daarmee staat vast dat hij houder was van de auto. Artikel 3:109 BW brengt mee dat vermoed wordt dat [eiser] de auto voor zichzelf hield, zodat hij op grond van artikel 3:119 lid 1 BW tevens vermoed wordt eigenaar te zijn. Dat gedurende de loop van deze procedure op grond van een strafrechtelijke aangifte van diefstal tegen [eiser] door [gedaagde] de auto (op onjuiste gronden) door de politie onder [eiser] in beslag is genomen, doet aan het voorgaande niet af; ook het vroegere bezit dat onrechtmatig is beëindigd, levert nog steeds een vermoeden van eigendom op (Asser-Mijnssen 3-I, 14e druk, 2001, nrs. 176 e.v.).

4.13

Nu [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat [eiser] de eigendom van de auto heeft verkregen, kan zij tegenbewijs leveren tegen het wettelijk vermoeden dat [eiser] de eigenaar is. Het gerecht gaat ervan uit dat zij dit bewijs mede door getuigen wil leveren, zodat het gerecht hierna een getuigenverhoor zal gelasten.

4.14

Het gerecht geeft partijen in overweging om alsnog te trachten om in onderling overleg een minnelijke regeling te bereiken. Indien zij daartoe willen overgaan onder leiding van een conflictbemiddelaar, kan via het mediationbureau van het gerecht om verwijzing naar een bemiddelaar worden verzocht. Indien partijen alsnog een regeling bereiken, dan wel indien [gedaagde] om andere redenen besluit om af te zien van het getuigenverhoor, dan wordt verzocht om dit uiterlijk een week voorafgaand aan het getuigenverhoor aan het gerecht mede te delen.

4.15

Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.

5 DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:

5.1

laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van [eiser] dat hij door levering aan hem eigenaar is geworden van de auto en gelast daartoe een getuigenverhoor;

5.2

bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. J.J. Verhoeven op de terechtzitting van dinsdag 8 september 2020 van 14:00 tot 17:00 uur in het gerechtsgebouw aan de J.G. Emanstraat nr. 51 te Oranjestad;

5.3

houdt alle andere beslissingen aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature