Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Disciplinaire straf - gedeeltelijke inhouding inkomen - in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Uitspraak



Uitspraak van 30 januari 2023

Gaza nr. AUA202201167

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het bezwaar van:

[Klager],

wonende in Aruba,

KLAGER,

gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,

gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende in Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 10 maart 2022 no. 11 (bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 23 maart 2022, heeft verweerder besloten om aan klager een disciplinaire straf op te leggen van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 600,-.

Hiertegen heeft klager op 20 april 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht (bezwaar).

Verweerder heeft op 7 oktober 2022 stukken ingediend.

Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 17 oktober 2022. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten 1.1

Klager is als ambtenaar werkzaam bij Cuerpo Especial Arubano (CEA) als bewakingsmedewerker. Hij verricht werkzaamheden bij het Bestuurskantoor.

1.2

Klager was vanaf 29 november 2019 tot en met 27 december 2019 en vervolgens vanaf 29 december 2019 tot en met 20 januari 2020 door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als arbeidsongeschikt aangemerkt. Conform het werkrooster van het CEA moest klager de nachtdienst van 28 december 2029 werken. Klager heeft die nachtdienst niet gewerkt en was op die dag niet door de SVB als arbeidsongeschikt aangemerkt.

1.3

Bij brief van 27 januari 2020 heeft het hoofd van het CEA het Departamento Recurso Humano (DRH) bericht dat klager op 28 december 2019 ongeoorloofd afwezig is geweest.

1.4

Op 7 maart 2020 was klager vanaf 00.54 uur tot 03.17 uur niet op zijn post/werkplek.

1.5

Bij brief van 11 maart 2020 heeft verweerder klager in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake het vermoedelijk gepleegd plichtsverzuim van ongeoorloofd verzuim op 28 december 2019.

1.6

Bij brief van 8 mei 2020 heeft klager zich daarover schriftelijk verantwoord.

1.7

Bij brief van 10 mei 2020 heeft het hoofd van het CEA aan het DRH te kennen gegeven dat klager op 7 maart 2020 vanaf 00.54 uur tot 03.17 uur niet op zijn post/werkplek is geweest, terwijl hij daarvoor geen toestemming had.

1.8

Bij brief van 3 september 2020 heeft verweerder klager in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake het vermoedelijk gepleegd plichtsverzuim van ongeoorloofd verzuim op 7 maart 2020.

1.9

Bij brief van 23 september 2020 heeft klager zich daarover schriftelijk verantwoord.

1.10

Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder met toepassing van artikel 83, lid 1 en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) klager wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter hoogte van Afl. 600,- opgelegd.

bestreden landsbesluit

2. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd:

dat klager op 28 december 2019 en 7 maart 2020 voor een totaal van 10 uren en 23 minuten ongeoorloofd afwezig is geweest;

dat klager zich niet bij de dienst noch bij de Sociale Verzekeringsbank heeft gemeld, zich niet heeft gehouden aan het voor hem geldende dienstrooster en zich niet heeft gehouden aan de regels van het CEA;

dat indien klager nog steeds ziek was op 28 december 2019, hij zich wederom had moeten melden bij de SVB. Volgens de verzuimlijst van de SVB heeft hij dit niet gedaan. Indien een fout is gemaakt door de SVB, had klager met schriftelijk bewijs daarvan moeten komen;

dat klager op de hoogte is dat hij de post niet mag verlaten zonder toestemming van zijn ploegleider. Het is verboden toestemming te vragen en/of te krijgen van een ander dan die van de ploegleider;

dat uit dossieronderzoek is gebleken dat klager in het verleden zich meerdere malen schuldig gemaakt heeft aan plichtsverzuim wegens ongeoorloofd verzuim, waardoor aan hem diverse disciplinaire straffen zijn opgelegd, laatstelijk bij landsbesluit van 11 oktober 2017 No. 15 de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ten bedrage van Afl. 500,-;

gelet hierop en het tijdsverloop de disciplinaire straf gematigd wordt en in plaats van de disciplinaire staf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ten bedrage van Afl. 1.100,- de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ten bedrage van Afl. 600,- opgelegd wordt.

bezwaargronden

3. Aan het bezwaar heeft klager ten grondslag gelegd – kort samengevat – dat hij ook op 28 december 2019 arbeidsongeschikt is geweest. Door een fout van de controlearts is hij door de SVB niet als arbeidsongeschikt aangemerkt. Toen klager op die dag bij de SVB is geweest om zich ziek te melden, kreeg hij van de controlearts te horen dat hij te laat bij de SVB is verschenen voor de ziektemelding en dat hij een en ander met zijn dienst moet regelen. Voor wat betreft zijn tijdelijke afwezigheid op 7 maart 2020, heeft klager aangevoerd dat hij toestemming heeft gekregen van zijn collega om voor beiden eten te gaan halen, hetgeen gebruikelijk is. Wegens een lekke band heeft het langer geduurd voordat hij weer op werk was. Klager heeft dit incident gemeld bij de ploegleider. Met het hoofd van het CEA heeft klager afgesproken dat hij de niet gewerkte uren zou inhalen. Het is daarom voor klager onbegrijpelijk dat hij toch voor ongeoorloofd verzuim wordt gestraft. Los hiervan, meent klager dat hij vanwege het tijdsverloop niet meer voor deze gedragingen disciplinair kan worden gestraft.

wettelijk kader

4.1

Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

4.2

Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.

4.3

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma, is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen. Ingevolge het tweede lid en onder c van dit artikel, geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.

beoordeling

5. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager wegens plichtsverzuim disciplinair te straffen met een gedeeltelijke inhouding van het inkomen van Afl. 600,-. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.

6. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire staf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.

gedraging 1 (verzuim op 28 december 2019)

7.1

Niet in geschil is dat klager conform de ziektemeldingsregels van het CEA zich op 28 december 2019 ziek had moeten melden bij de SVB, maar dat die ziektemelding niet heeft plaatsgevonden. Dat had wel gemoeten, nu klager stelt ook op die dag ziek te zijn geweest. Dat de SVB klager per abuis niet als arbeidsongeschikt heeft aangemerkt, is niet aannemelijk geworden. Klager heeft niets in het geding gebracht waaruit blijkt dat de SVB een fout heeft gemaakt. Dat de SVB - naar klager stelt - hem niet als arbeidsongeschikt heeft willen aanmerken, komt voor klagers risico nu hij zich daar buiten de ziektemelding tijden heeft gemeld. Aldus heeft verweerder klagers aanwezigheid op 28 december 2019 terecht als ongeoorloofd verzuim aangemerkt. Nu voor het overige niet is gebleken dat dit plichtsverzuim klager niet kan worden toegerekend, was verweerder in beginsel bevoegd om aan klager een disciplinaire straf op te leggen.

gedraging 2 (verzuim op 7 maart 2020)

7.2

Niet in geschil is dat bij het CEA de regel geldt dat een bewakingsmedewerker de toestemming van de ploegleider behoeft voor het tijdelijk verlaten van zijn post/werkplek. Verder staat vast dat klager op 7 maart 2020 tijdens werktijd gedurende 2 uren en 23 minuten afwezig is geweest, zonder dat hij daarvoor de toestemming had van de ploegleider. Aldus heeft klager in strijd gehandeld met de regels van het CEA ter zake het (tijdelijk) verlaten van de dienst. Dat het klager niet is gelukt de ploegleider te bereiken om toestemming te vragen, maakt niet dat klager mocht volstaan met enkel de instemming van zijn collega om zijn werkplek te verlaten. Dat het gebruikelijk is dat bij het CEA wordt afgeweken van eerdergenoemde regel, heeft klager niet aannemelijk gemaakt. Ook deze gedraging heeft verweerder terecht aangemerkt als ongeoorloofd verzuim dat plichtsverzuim oplevert. Nu voor het overige niet is gebleken dat dit plichtsverzuim klager niet kan worden toegerekend, was verweerder in beginsel bevoegd aan klager daarvoor een disciplinaire straf op te leggen.

8. De vraag die nog moet worden beantwoord is of het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat verweerder in dit geval wegens tijdsverloop had moeten afzien van het opleggen van een disciplinaire straf. Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Het ongeoorloofd verzuim van 28 december 2019 is op diezelfde dag aan het licht gekomen en het voornemen om daarvoor een disciplinaire straf op te leggen is op 11 maart 2020 aan klager bekend gemaakt. Het ongeoorloofd verzuim op 7 maart 2020 is op diezelfde dag aan het licht gekomen en op 3 september 2020 is het voornemen om daarvoor een disciplinaire straf op te leggen aan klager bekend gemaakt. Voor beide gedragingen heeft verweerder op 10 maart 2022 de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen van Afl. 600,- opgelegd, derhalve ruim 26 maanden na gedraging 1 en 24 maanden na gedraging 2. Gelet op het rechtzekerheidsbeginsel, zijn deze beslistermijnen onaanvaardbaar lang te achten, ook vanwege de omstandigheid dat tussen de verantwoordingen van klager (8 mei 2020 respectievelijk 23 september 2020) en de mededeling tot strafoplegging (23 september 2021) meer dan 12 maanden zijn verstreken. Naar het oordeel van het gerecht is klager te lang in onzekerheid gelaten over het al dan sanctioneren van zijn gedragingen. Bovendien valt niet in te zien welk doel nog wordt gediend met een strafoplegging na zo’n lange tijdsverloop. Dat verweerder rekening heeft gehouden met het tijdsverloop door de gedeeltelijke inhouding van inkomen te matigen van Afl. 1.100,- naar Afl. 600,-, brengt het gerecht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel.

9. De slotsom is dat het bezwaar gegrond is. Het bestreden landsbesluit kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd.

10. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, welke wordt begroot op (700x2x1) Afl. 1.400 aan gemachtigdensalaris.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:

verklaart het bezwaar gegrond;

vernietigt het bestreden landsbesluit van 10 maart 2022 no. 11;

veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundig bijstand begroot op Afl. 1.400,-.

Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 30 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:

Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;

In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:

De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken

J.G. Emanstraat 51

Oranjestad

Aruba

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de datum van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature