U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Ingangsdatum bevordering

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Uitspraak van 4 mei 2022

GAZA nr. AUA202101359

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonende in Aruba,

KLAAGSTER,

gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,

gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 4 maart 2021 no. 11 (bestreden landsbesluit), door klaagster ontvangen op 11 mei 2021, heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 december 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05, dienstjaar 1).

Daartegen heeft klaagster op 24 mei 2021 bezwaar gemaakt (bezwaar).

Verweerder heeft op 9 juli 2021 een contramemorie ingediend.

Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 december 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten 1.1

Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij Korps Politie Aruba (KPA).

1.2

Bij landsbesluit van 20 april 2015 no. 28 heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 augustus 2014 te bevorderen naar de rang van brigadier (schaal P04, dienstjaar 1).

1.3

Bij landsbesluit van 11 september 2015 no. 34 heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 10 december 2014 vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden zonder behoud van inkomen te verlenen. Met ingang van 1 september 2016 is klaagster in activiteit hersteld.

1.4

Bij brief van 18 juni 2020 heeft de korpschef van het KPA (korpschef) het functioneren van klaagster positief beoordeeld en voorgesteld om haar met ingang van 1 mei 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05, dienstjaar 1).

1.5

Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 december 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05, dienstjaar 1).

bestreden landsbesluit

2. Aan de beslissing om de bevorderingsdatum op 1 december 2020 vast te stellen heeft verweerder - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. Klaagster had al op 1 augustus 2018 bevorderd kunnen worden. De periode van 10 december 2014 tot 1 september 2016 kan echter niet als diensttijd worden aangemerkt, omdat klaagster in die periode vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen had. Dit betekent dat zij eerst met ingang van 1 mei 2020 in aanmerking kon komen voor de bevordering. Gedurende de periode van 1 augustus 2014 tot 10 december 2014 en van 1 september 2016 tot 1 juli 2020 was klaagster echter 223 dagen arbeidsongeschikt. Daardoor kon over die periode geen oordeel worden gegeven over haar functioneren. Conform verweerders vaste gedragslijn moet het bevorderingsmoment daarom met nog 7 maanden worden verschoven naar 1 december 2020. Ook de arbeidsongeschiktheids-periode kan niet als tijd doorgebracht in actieve dienst worden aangemerkt. Het bezwaar is volgens verweerder daarom ongegrond.

bezwaargronden

3. Het bezwaar is gericht tegen de verschuiving van de bevorderingsdatum naar 1 december 2020. Daaraan heeft klaagster - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. De door verweerder gestelde vaste gedragslijn, inhoudende dat bij arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer binnen een beoordelingsperiode het bevorderingsmoment wordt verschoven naar een latere datum, is nooit schriftelijk vastgelegd of aan het overheidspersoneel bekend gemaakt. Verweerder kan daarom geen beroep daarop doen. Klaagster beschikt over een goede beoordeling en voldoet aan de eis van 4 jaren dienstanciënniteit. Een ambtenaar hoeft niet jaarlijks beoordeeld te worden. Klaagster had al met ingang van 1 april 2020 recht op een bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse. Het bestreden landsbesluit kan volgens klaagster daarom niet in stand blijven.

wettelijk kader

4.1

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.

4.2

Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Landsverordening politie (Lp) worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen voor politieambtenaren regelen vastgesteld ten aanzien van de werving en de vereisten voor benoembaarheid en bevordering in de rangen.

4.3

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit rechtpositie politie (Lbrp) geschiedt benoeming in een politierang bij landsbesluit. Ingevolge het tweede lid zijn de bij de rangen behorende aanstelling- en bevorderingseisen opgenomen in bijlage A van dit landsbesluit.

Ingevolge bijlage A gelden voor de bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse de volgende aanstellings- en bevorderingseisen:

in het bezit zijn van het uitstroomcertificaat MBO of het diploma MBO-politieopleiding kwalificatieniveau IV;

een functie bekleden in Hoofdgroep II;

ten minste 4 jaar diensttijd hebben voltooid in de rang van brigadier;

een goede beoordeling hebben.

beoordeling

5.1

In geschil is de vraag of verweerder redelijkerwijs heeft kunnen beslissen om de datum van de bevordering van klaagster naar de rang van brigadier 1ste klasse te verschuiven naar 1 december 2020.

5.2

Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag.

Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen redelijkerwijs tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen

5.3

Klaagster had gedurende de periode van 10 augustus 2014 tot 1 september 2016 vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen. Niet is geschil is dat deze periode niet meetelt als diensttijd, nu klaagster in die periode feitelijk uit dienst was. Gedurende die periode bouwde klaagster ook geen vakantiedagen op. In de periode van 1 augustus 2014 tot aan 10 december 2014 heeft klaagster 4 maanden diensttijd opgebouwd. Dit betekent dat zij vanaf 1 september 2016 nog 44 maanden diensttijd moest opbouwen om in aanmerking te komen voor een bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse en dus pas vanaf 1 mei 2020 bevorderd kon worden naar die rang. Het betoog dat de bevorderingsdatum 1 april 2020 moet zijn wordt dus verworpen.

arbeidsongeschiktheid

5.4.

Verweerder heeft de bevorderingsdatum met nog 7 maanden verschoven naar 1 december 2020, omdat klaagster in de periode van 1 augustus 2014 tot 10 december 2014 en van 1 september 2016 tot 1 augustus 2020 in totaal 223 dagen arbeidsongeschikt is geweest. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de vastlegging van de gedragslijn, die als doel heeft het terugdringen van het bestaande hoge ziekteverzuim bij overheidspersoneel, nog niet is afgerond. Van een vastgestelde, voldoende kenbare gedragslijn waarop verweerder zich op zou kunnen beroepen, is dus (nog) geen sprake.

5.5

Dit laat onverlet dat verweerder daarnaast ook uitleg heeft gegeven aan de bevorderingseisen van het Lbrp. De door verweerder gegeven uitleg dat klaagster voor de bevordering een goede beoordeling moet hebben en 4 jaren in (actieve) dienst moet hebben doorgebracht in de functie van brigadier, is op zichzelf een redelijke uitleg. Beoordeeld moet worden of verweerder zich in dit geval redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat klaagsters inactiviteit eraan in de weg staat dat zij per 1 mei 2020 wordt bevorderd.

5.6

Vaststaat dat de korpschef, ondanks de 223 dagen inactiviteit wegens ziekte (zijnde circa 15% van de totale beoordelingsperiode), het functioneren van klaagster toch positief heeft beoordeeld en heeft voorgesteld om haar per 1 mei 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse. Gelet hierop is, zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom klaagster moet worden geacht op die datum nog niet over een gunstige beoordeling te beschikken. Ook het standpunt van verweerder dat klaagster wegens die inactiviteit geacht moet worden niet te hebben voldaan aan de eis van 4 jaren (actieve) diensttijd, deelt het gerecht niet. Klaagster had gedurende de hierboven genoemde 223 dagen vrijstelling van dienst wegens ziekte. Noch uit de Lma, noch uit de Lp (en het daarop gebaseerde Lbrp), noch uit de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren vloeit voort dat de tijd waarover een ambtenaar vrijstelling van dienst heeft wegens ziekte niet meetelt voor de voor bevordering vereiste diensttijd (hetgeen overigens evenmin het geval is bij verleende vakantie).

5.7

Aldus luidt de conclusie dat de beslissing van verweerder om de bevorderingsdatum van klaagster te verschuiven naar 1 december 2020 aan een motiveringsgebrek lijdt. Het bestreden landsbesluit kan daarom niet in stand blijven.

5.8

Het bezwaar is gegrond. Het bestreden landsbesluit zal, voor zover daarbij is besloten om klaagster met ingang van 1 december 2020 te bevorderen, nietig worden verklaard.

5.9

Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door klaagster gemaakte kosten aan rechtskundig bijstand. Deze stelt het gerecht vast op Afl. 1.400,- (1 punt voor het opstellen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt Afl. 700,-).

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- verklaart het landsbesluit van 4 maart 2021 no. 11, voor zover daarbij is besloten om klaagster met ingang van 1 december 2020 te bevorderen, nietig;

- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het voorstel tot bevordering te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.

Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, ter zitting van maandag 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:

Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;

In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.

Het beroepschrift moet worden ingediend bij:

De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken

J.G. Emanstraat 51

Oranjestad

Aruba

U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de datum van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.

Zie in dit verband artikel 10 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature