Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Bevorderingsverzoek afgewezen.Klager beroept zich op de toepasselijke bepalingen en het gebruik en verwijst voorts naar vaste jurisprudentie waarbij een ambtenaar die een functie voor drie jaar of meer feitelijk heeft uitgeoefend, recht heeft op benoeming in die functie. Het Gerecht stelt vast dat klager niet heeft toegelicht alsmede geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven waaruit dit zou blijken.

Uitspraak



Zaaknummer: SXM201801061

Datum: 15 april 2019

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:

(klager),

wonende te Sint Maarten,

klager,

gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

tegen

DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,

gezeteld te Sint Maarten,

verweerder,

gemachtigde: mr. C.M.P. van HEES,

1 Aanduiding bestreden besluit

Het Landsbesluit van 26 juni 2018 waarbij verweerder het bezwaar van klager, gericht tegen LB-16/0410 betreffende bevordering in de functie van Ploegchef alsmede vaststelling van zijn rechtspositie, ongegrond heeft verklaard.

2 Het procesverloop

Op 8 augustus 2018 heeft klager een bezwaarschrift (met producties) ingediend ter griffie van het Gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het Gerecht). Op 19 december 2018 heeft hij de gronden aangevuld.

Op 15 maart 2019 heeft verweerder een contramemorie met producties ingediend.

Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op maandag 25 maart 2019. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door de heer L. Hakkens.

Uitspraak is bepaald op heden.

3 Beoordeling

3.1

De volgende feiten staan vast.

Klager is per 1 juli 1991 aangesteld bij de brandweer als Brandwacht 1e klasse. Op 1 augustus 2002 en 1 april 2005 is hij bevorderd tot hoofdbrandwacht senior medewerker repressie. Per 1 november 2005 is hij bevorderd naar de functie medewerker PPO, in schaal 7. Vervolgens is hij bij besluit van 8 augustus 2011 per 10 oktober 2010 benoemd in vaste dienst als medewerker Preventie, Preparatie en Opleidingen in schaal 8, trede 11.

Klager vervult bij toerbeurt de functie van ‘piket onderofficier van dienst’ waarvoor hij een toelage ontvangt.

In oktober 2015 heeft klager verzocht om een bevordering naar de rang van ploegchef met de daarbij behorende bezoldiging conform schaal 9. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij primair besluit van 8 juni 2016. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij het thans bestreden besluit.

Bij brief van 16 juni 2016 aan de medewerkers van de brandweer en bij brief van diezelfde datum aan klager, heeft de (toenmalige) Minister van Algemene Zaken gereageerd op het verzoek van verschillende brandweerlieden om te worden bevorderd. In de afwijzing van de aanvraag om bevordering is onder meer hiernaar verwezen.

3.2

Standpunten van partijen

3.2.1

Klager stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is bevorderd naar de functie van (plaatsvervangend) ploegchef. Ter toelichting stelt hij, samengevat, het volgende. Verweerder miskent dat het voor een ambtenaar van belang is dat hij bij goed functioneren wordt beloond en dat hem de mogelijkheid wordt geboden te worden bevorderd. Het gebrek aan die bevorderingsmogelijkheid moet verweerder worden aangerekend. Klager zelf oefent de aan de functie van ploegchef verbonden werkzaamheden al ruim drie jaar uit, zonder ervoor te worden betaald. Klager voldoet aan alle functie-eisen voor ploegchef, maar kan niet naar die functie doorstromen omdat een ander, die feitelijk het werk van ploegchef niet uitoefent, op die functie zit. Klager stelt dat het vaste jurisprudentie is dat een ambtenaar die een functie voor drie jaar of meer feitelijk heeft uitgeoefend, recht heeft op benoeming in die functie. Het Land heeft ten onrechte niet een functieboek opgesteld waarbij doorstroommogelijkheden worden gecreëerd en dat is onzorgvuldig. Verweerder kan dit compenseren door klager in elk geval te betalen conform de schaal van ploegchef.

Klager betwist dat iemand van buiten moest worden gerekruteerd voor de functie van Repressie Medewerker aangezien er genoeg personen zijn die de functie hadden kunnen vervullen.

Klager meent dat sprake is van machtsmisbruik doordat verweerder stelt dat klager maar moet accepteren dat de situatie bij de brandweer is zoals ie is.

Klager meent voorts dat verweerder lichtvaardig met de klachten van de brandweer omgaat.

3.2.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager geen recht heeft op de gevraagde bevordering. Ter toelichting stelt verweerder dat er wel degelijk sprake is van (beleids)regels omtrent bevorderingen en verwijst wat dat betreft op de in het bestreden besluit opgesomde regelgeving. Er bestaat geen regel die een ambtenaar het recht geeft op bevordering. Wel blijkt uit de aangehaalde regelgeving dat om voor bevordering in aanmerking te komen, de ambtenaar moet voldoen aan de functie-eisen en dat er vacatureruimte moet zijn. Verweerder wijst in dat verband op artikel 5 van het Organisatiebesluit Algemene Zaken waaruit volgt dat het formatieplan onderdeel uitmaakt van het Landsbesluit. Per functie is er dan ook maar een beperkt aantal FTE beschikbaar. Verweerder betwist dat klager daadwerkelijk de functie van ploegchef vervult. Verweerder heeft een verklaring overgelegd van 18 maart 2019 van de commandant van de brandweer, waarin staat dat klager werkt voor de sectie PPO en meedraait in een piketfunctie ter ondersteuning van de repressieve dienst. Hij heeft een kantoorfunctie en is daarnaast niet in de sectie repressie werkzaam ook niet als ploegchef, waarvoor nodig is dat men als direct leidinggevende meedraait in de 24-uursdienst. Er is dan ook geen aanleiding om aan klager het salaris van een ploegchef te geven.

Het formatieplan alsmede het beperkte budget van de brandweer maken dat niet aan alle brandweerlieden opleidingen kunnen worden aangeboden. Een en ander betekent niet dat verweerder zich als slecht werkgever gedraagt. Ook overigens blijkt niet van slecht werkgeverschap volgens verweerder, onder verwijzing naar de brief van de Gouverneur van 16 juni 2016. De ontevredenheid die er heerst, is mogelijk het gevolg van gebrek aan doorstroommogelijkheden, maar maakt niet dat er een recht op automatische bevordering ontstaat. Van een verkeerde toepassing van beleidsregels is in elk geval geen sprake.

3.3

Relevante regelgeving

Blijkens de Landsverordening inrichting en organisatie landsoverheid (hierna: de LVIOL) bestaat er een Ministerie van Algemene Zaken, waartoe de Dienst Brandweer als een van de uitvoerende organisaties behoort.

In het Organisatiebesluit Algemene Zaken is dit eveneens vermeld en staat bovendien in artikel 5 dat het formatieplan, alsmede alle functiebeschrijvingen van de gehele sector worden beschreven in het Functieboek Algemene Zaken. Dit artikel vermeldt ook dat dit Functieboek een integraal onderdeel vormt van het Organisatiebesluit Algemene Zaken.

Verweerder heeft als een van de producties dit functieboek overgelegd, voor zover het op de Dienst Brandweer betrekking heeft. Blijkens dit functieboek bestaan er bij de Dienst Brandweer onder meer drie fte’s ploegchefs en drie fte’s plaatsvervangend ploegchefs. Bij elk van de functies staat onder de functie-eisen vermeld welke rang bij de betreffende functie hoort.

In artikel 8 van de “Landsverordening tot regelen van de organisatie en het beheer van de landelijke brandweer Sint Maarten” (hierna: de Organisatie- en Beheersverordening), staat dat bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, regels worden gesteld ten aanzien van, voor zover hier relevant: de rangen, de benoemings- en bevorderingseisen en de opleidingen en examens. Dit uitwerking is te vinden in de volgende landsbesluiten: het “Landsbesluit van de Regering van Sint Maarten houdende regels omtrent de aanstellings- en bevorderingseisen van brandweerpersoneel Aanstellings- en Bevorderingseisen Brandweerpersoneel” (hierna: LB aanstelling en bevordering), en het “Landsbesluit ter uitvoering van artikel 8, sub a, van de Organisatie- en Beheersverordening Brandweer ” (hierna: Rangenbesluit Brandweer).

Blijkens artikel 1 van het Rangenbesluit Brandweer bestaan bij de Dienst Brandweer de navolgende rangen: Commandeur 1ste klasse, Commandeur, Hoofdbrandmeester 1ste klasse, Hoofdbrandmeester, Adjunct-Hoofdbrandmeester 1ste klasse, Adjunct-Hoofdbrandmeester, Adspirant Officier, Brandmeester 1ste klasse, Brandmeester, Onderbrandmeester 1ste klasse, Onderbrandmeester, Adspirant Onderbrandmeester, Hoofd brandwacht, Brandwacht 1ste klasse, Brandwacht en Adspirant brandwacht.

3.4

Het Gerecht overweegt als volgt

3.4.1

Het betoog van klager voor zover dat ziet op de duur van de procedure voor 25 bevorderde brandweerlieden en op het aantrekken van een medewerker van buiten voor de functie van Hoofd Repressie (door klager ook aangehaald als een functie van ‘medewerker repressie’), hebben met de situatie van klager niets van doen. Het Gerecht zal deze daarom buiten bespreking laten.

3.4.2

Zoals aangehaald onder de feiten is klager sinds november 2005 medewerker PPO en is hij per 10 oktober 2010 ingeschaald in schaal 8, trede 11. Blijkens het functieboek geldt voor de medewerker PPO als een van de functie-eisen dat hij het diploma brandmeester heeft. Voor de functie van ploegchef vereist het functieboek ook het diploma brandmeester alsmede minimaal drie jaar werkervaring als plaatsvervangend ploegchef.

3.4.3

Het betoog van klager dat hij feitelijk al meer dan drie jaar de functie van ploegchef uitoefent, wordt weersproken door zijn baas, de commandant van de brandweer. Deze heeft over klager het navolgende geschreven: “De heer (klager) voert al meerdere jaren werkzaamheden uit voor de sectie Preventie, Preparatie en Opleiding, voornamelijk uitvoerend en ondersteunend van activiteiten op het gebied van Opleiden en oefenen (…). Daarnaast draait de heer (klager) mee in een piketfunctie ter ondersteuning van de repressieve dienst. Dhr. (klager) heeft een kantoorfunctie en is verder niet werkzaam in de sectie repressie, ook niet als Ploegchef, waarvoor men als direct leidinggevende van een ploeg dient mee te draaien in de 24-uursdienst.” Tegenover deze gemotiveerde op schrift gestelde uitleg over wat de werkzaamheden van klager bij de brandweer behelzen, is de stelling van klager dat hij het werk van ploegchef uitoefent, onvoldoende om anders te concluderen. Daarbij is ook nog van belang dat blijkens het functieboek, de functie van ploegchef en van plaatsvervangend ploegchef vallen onder de sectie Repressie, waar klager, blijkens zijn aanstellingspapieren en blijkens de verklaring van de brandweercommandant, niet werkzaam is. Naar het oordeel van het Gerecht blijkt uit wat klager naar voren heeft gebracht dan ook niet dat hij als ploegchef of plaatsvervangend ploegchef werkt, noch dat hij het recht heeft op het salaris van (plaatsvervangend) ploegchef. Het betoog van klager ter zitting dat hij nog steeds het salaris ontvangt van onderbrandmeester en dat hij te weinig salaris ontvangt, kan het Gerecht niet plaatsen. Voor de functie van medewerker PPO geldt blijkens het functieboek salarisschaal 8. Niet in geschil is dat dat het salaris is dat klager ontvangt.

3.4.4

Klager heeft zich in zijn bezwaarschrift nog, ter onderbouwing van zijn betoog dat hij naar de functie van plaatsvervangend ploegchef moet worden bevorderd, beroepen op “de toepasselijke bepalingen en het gebruik”. Dit betoog van klager is veel te algemeen om te kunnen slagen. Een toelichting op dit betoog, waaruit blijkt op welke “toepasselijke bepalingen en het gebruik” hij doelt, ontbreekt. Hetzelfde geldt voor zijn betoog dat het vaste jurisprudentie is dat een ambtenaar die een functie voor drie jaar of meer feitelijk heeft uitgeoefend, recht heeft op benoeming in die functie.

3.4.5

Andere gronden waarom hij tot (plaatsvervangend) ploegchef zou moeten worden bevorderd, heeft klager niet gegeven. Anders dan klager kennelijk veronderstelt, levert de vaststelling dat hij goed functioneert, geen recht op bevordering op. Het gestelde ontbreken van een bevorderingsbeleid, wat door verweerder overigens is weersproken, brengt op zichzelf evenmin recht op bevordering met zich mee. Klager heeft voorts gesteld dat van machtsmisbruik door verweerder sprake is. Een betoog met een zo zware aantijging vergt van de steller ervan een zeer deugdelijke onderbouwing. Die ontbreekt echter. Voor zover klager heeft willen zeggen dat sprake is van het bestuursrechtelijke begrip “détournement de pouvoir”, stelt het Gerecht vast dat klager evenmin heeft toegelicht waaruit zou blijken dat verweerder zijn bevoegdheden heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheden zijn gegeven.

3.4.6

Gelet op de stukken in het dossier, waarbij het Gerecht vooral duidt op het primaire en het bestreden besluit, de twee brieven van 16 juni 2016 van de Minister van Algemene Zaken en de hoorzitting, moet ook het betoog van klager dat verweerder lichtvaardig met de klachten van de brandweer omgaat, falen.

3.4.7

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van klager ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4 Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:

verklaart het bezwaar ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 april 2019.

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature