Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/02412
Datum 26 januari 2024
ARREST
In de zaak van
SWARCO MOBILITY NEDERLAND B.V. (voorheen: Dynniq Nederland B.V.),
gevestigd te Amersfoort,
EISERES tot cassatie,
hierna: Dynniq,
advocaat: R.P. Streng,
tegen
Roland SLOTBOOM, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van ECP Finance B.V. (hierna: ECP),
kantoorhoudende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de curator,
niet verschenen,
en
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster],
advocaat: J.W.H. van Wijk.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de rolbeslissingen in de zaak C/09/520565 / HA ZA 16-1204 van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2020, 19 augustus 2020 en 9 december 2020;
b. de arresten in de zaak 200.291.405/01 van het gerechtshof Den Haag van 3 augustus 2021 en 21 maart 2023.
Dynniq heeft tegen het arrest van het hof van 21 maart 2023 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de curator is verstek verleend.
[verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping tevens houdende incident tot niet-ontvankelijkverklaring ingediend.
Dynniq heeft in het incident een verweerschrift tot verwerping van het ontvankelijkheidsverweer ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
De advocaat van Dynniq heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) H&D Civiel B.V. (hierna: H&D) heeft Dynniq gedagvaard en gevorderd dat Dynniq wordt veroordeeld tot betaling aan haar van ongeveer € 1,5 miljoen wegens onbetaald gelaten facturen.
(ii) Kort na de dagvaarding is H&D failliet verklaard.
(iii) ECP heeft vervolgens een ‘akte schorsing rechtsgeding ex artikel 225 lid 1 sub c Rv tevens akte hervatting rechtsgeding ex artikel 227 lid 1 sub b Rv ’ genomen. Zij heeft in deze akte aangevoerd dat de vordering van H&D op Dynniq aan haar door cessie is overgedragen, althans dat zij met (de curator in het faillissement van) H&D is overeengekomen dat zij die vordering krachtens lastgeving op eigen naam zal kunnen innen.
(iv) De rechtbank heeft bij rolbeslissing beslist dat ECP niet op grond van cessie maar wel op grond van lastgeving de procedure in de plaats van H&D kan voortzetten.
(v) Nadat de procedure ambtshalve was doorgehaald, heeft [verweerster] Dynniq opgeroepen om de procedure voort te zetten, en een ‘akte houdende schorsing van het geding ex art. 225 en/of art. 227 Rv’ genomen. [verweerster] heeft in die akte onder meer aangevoerd dat de betrekking waarin ECP het geding voerde, is opgehouden en dat [verweerster] bij uitsluiting gerechtigd is tot de incasso van de vordering op Dynniq omdat die vordering aan haar is gecedeerd.
(vi) Vervolgens is ECP failliet verklaard. De curator heeft de procedure overgenomen.
(vii) De rechtbank heeft bij rolbeslissing geoordeeld dat voor zover tussen ECP en [verweerster] al sprake is van (onder)lastgeving, deze door het faillissement van ECP is geëindigd. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij eerder al had geoordeeld dat niet gebleken is van een cessie die grond voor schorsing kan zijn. De rechtbank heeft op grond daarvan geoordeeld dat de door [verweerster] gedane aanzegging tot schorsing en hervatting van het geding geen effect sorteert, en bepaald dat de procedure wordt voortgezet tussen de curator en Dynniq.
2.2Tegen de hiervoor in 2.1 onder (vii) genoemde rolbeslissing (hierna: de rolbeslissing) heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat [verweerster] ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de rolbeslissing, op de grond dat een afwijzing van een incidentele vordering tot schorsing van het geding op grond van art. 225 Rv tot gevolg heeft dat definitief wordt beslist dat de partij die de grond tot schorsing inroept, geen procespartij wordt in de hoofdzaak, en voor die partij te gelden heeft als een eindvonnis.
2.3
Het hof heeft, voor zover van belang, de rolbeslissing vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank, met de bepaling dat de procedure wordt voortgezet tussen [verweerster] en Dynniq. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat ECP als rechtsopvolgster van H&D een vordering had op Dynniq en dat [verweerster] deze vordering door middel van cessie heeft overgenomen.
3 Beoordeling van de ontvankelijkheid
3.1Het cassatieberoep is gericht tegen het hiervoor in 2.3 bedoelde arrest. Dat arrest heeft tot gevolg dat in dit geding niet langer de curator de wederpartij van Dynniq is, maar dat [verweerster] dat is geworden. Daarmee is de curator buiten de procedure geplaatst en ten opzichte van de curator moet dat arrest daarom als een einduitspraak worden aangemerkt. Ten opzichte van Dynniq is het bestreden arrest niet een einduitspraak maar een tussenuitspraak. Dynniq is immers partij in de procedure gebleven en het hof heeft ten opzichte van haar niet reeds door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding gemaakt.
3.2
Ingevolge art. 401a lid 2 Rv kan Dynniq van deze tussenuitspraak slechts beroep in cassatie instellen tegelijk met dat van de einduitspraak, nu het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. Dynniq kan dus niet in haar cassatieberoep worden ontvangen.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart Dynniq niet-ontvankelijk in haar beroep;
- veroordeelt Dynniq in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op nihil en aan de zijde van [verweerster] begroot op € 7.115,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Dynniq deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 26 januari 2024.
Gerechtshof Den Haag 3 augustus 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2933.
Gerechtshof Den Haag 21 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:416.
Vgl. o.a. HR 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:416, rov. 3.3.3; HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:183, rov. 4.1.