Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/00299
Datum 7 juni 2024
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
[de zorgaanbieder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de zorgaanbieder,
niet verschenen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/322845 / BZ RK 23/1917 van de rechtbank Limburg van 30 oktober 2023.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De zorgaanbieder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1Betrokkene is op grond van een zorgmachtiging opgenomen bij de zorgaanbieder.
2.2
Betrokkene heeft op de voet van art. 10:3 Wvggz klachten ingediend bij de klachtencommissie tegen vier beslissingen van de zorgaanbieder. Uit de beslissing van de klachtencommissie blijkt dat het gaat om beslissingen van de zorgaanbieder van 8, 10 en 30 augustus 2023 tot het verlenen van verplichte zorg (art. 8:9 Wvggz), waarbij betrokkene onder meer beperkingen zijn opgelegd in verlofbewegingen, telefoongebruik en het ontvangen van bezoek, en om een beslissing van de zorgaanbieder van 16 augustus 2023 tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties (art. 8:12 Wvggz), waarbij betrokkene beperkingen zijn opgelegd in het ontvangen van bezoek en is bepaald dat de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen kan worden onderzocht.
2.3
De klachtencommissie heeft de klachten van betrokkene tegen de beslissingen van 8 augustus 2023 (klacht 1), 10 augustus 2023 (klacht 2), 16 augustus 2023 (klacht 3) en 30 augustus 2023 (klacht 4) formeel gegrond verklaard. De klachten 1 tot en met 3 heeft de klachtencommissie ook inhoudelijk gegrond verklaard omdat naar het oordeel van de klachtencommissie niet is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. De klachtencommissie heeft klacht 4 inhoudelijk ongegrond verklaard.
2.4
De zorgaanbieder heeft na de beslissing van de klachtencommissie een verzoekschrift als bedoeld in art. 10:7 Wvggz ingediend bij de rechtbank. In dit verzoekschrift is vermeld:
“Op 13 september 2023 heeft de Regionale Klachtencommissie Wvggz Limburg klacht 1 t/m 4 formeel gegrond verklaard en de klachten 1 t/m 3 inhoudelijk gegrond verklaard. Dit verzoekschrift richt zich tegen de inhoudelijk gegrond verklaarde klachten – kort gezegd: beperking van telefoongebruik, van ontvangst van bezoek en van bewegingsvrijheid.
(…)
Conclusie
Gelet op het bovenstaande verzoek ik u de bestreden beslissing te vernietigen en opnieuw recht te doen door de klachten 1 t/m 3 inhoudelijk alsnog ongegrond te verklaren.”
2.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“4.2. Vooraf constateert de rechtbank dat het verzoek zich richt tegen het oordeel van de klachtencommissie dat niet is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste ten aanzien van de beperkingen en op grond daarvan de klachten (geheel) inhoudelijk gegrond zijn. Verweerder heeft ter zitting verzocht de beslissing van de klachtencommissie te bekrachtigen en heeft geen zelfstandige klacht ingediend tegen het oordeel van de klachtencommissie dat niet is voldaan aan het effectiviteitsvereiste. Gelet daarop zal de rechtbank, onder overneming en bekrachtiging van hetgeen de klachtencommissie heeft opgemerkt over het effectiviteitsvereiste, het proportionaliteitsvereiste en de veiligheid, enkel een oordeel geven over het al dan niet voldoen aan het subsidiariteitsvereiste. Dat betekent dat de rechtbank enkel de daarop betrekking hebbende argumenten zal bespreken. (…)
4.4.
De vraag die moet worden beantwoord is of verweerder voldoende heeft onderbouwd dat er geen andere, minder vergaande vormen van verplichte zorg mogelijk waren en terecht heeft overwogen dat niet had kunnen worden volstaan met het onder begeleiding telefoneren, bezoek ontvangen en bewegen binnen en buiten de kliniek. (…)
Nu ook blijkt dat [de] beperkingen al vrij snel gefaseerd verminderd of zelfs opgeheven zijn, vermag de rechtbank niet in te zien hoe verzoeker anders had kunnen en moeten handelen. Kinderporno op een telefoon is een ernstige zaak, zeker gelet op de persoon van verweerder. Dat betekent dat verzoeker op de juiste grond heeft geoordeeld dat deze vergaande vormen van zorg noodzakelijk waren.
4.5.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van verzoeker om de bestreden beslissing van de klachtencommissie te vernietigen gegrond verklaren.
5 Beslissing
De rechtbank:
5.1.
vernietigt de bestreden beslissing van de klachtencommissie en verklaart de klacht van verweerder (betrokkene) alsnog ongegrond.”
3 Beoordeling van het middel
3.1.1Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, de beslissing van de klachtencommissie heeft vernietigd en de klachten van betrokkene alsnog integraal ongegrond heeft verklaard. Nu de zorgaanbieder met zoveel woorden te kennen heeft gegeven dat zij van de rechtbank alleen een oordeel verlangde over de beslissing van de klachtencommissie, strekkend tot inhoudelijke gegrondverklaring van de klachten 1 tot en met 3, diende de rechtbank de beslissing van de klachtencommissie voor het overige te eerbiedigen, aldus het onderdeel.
3.1.2
Een verzoekschrift op grond van art. 10:7 lid 1 Wvggz strekt tot het verkrijgen van een beslissing van de rechter over de klacht die de betrokkene op de voet van art. 10:3 Wvggz heeft ingediend. Een klacht betreft de nakoming van een bepaalde verplichting of een bepaalde beslissing van de zorgaanbieder, en kan meerdere daartegen gerichte bezwaren omvatten.
De rechter is bij zijn beoordeling van het verzoek in beginsel niet gebonden aan de beslissing van de klachtencommissie. Dit is anders indien partijen ondubbelzinnig te kennen geven dat zij ten aanzien van bepaalde geschilpunten waarover door de klachtencommissie is beslist, geen beslissing van de rechter verlangen. In dat geval dient de rechter de beslissing van de klachtencommissie over die geschilpunten te eerbiedigen en daarmee bij zijn beslissing over daarmee samenhangende geschilpunten rekening te houden.
Art. 10:10 Wvggz gaat ervan uit dat de rechter – indien hij tot een ander oordeel over de klacht komt dan de klachtencommissie – niet de beslissing van de klachtencommissie vernietigt, maar in het dictum van zijn uitspraak beslist over de klacht die in het verzoekschrift op grond van art. 10:7 lid 1 Wvggz aan hem is voorgelegd. De beslissing van de rechter treedt in de plaats van de beslissing van de klachtencommissie over die klacht.
3.1.3
In dit geval heeft de zorgaanbieder in haar verzoekschrift op de voet van art. 10:7 lid 1 Wvggz de klachten 1 tot en met 3 van betrokkene aan de rechter voorgelegd en ten aanzien van deze klachten ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij uitsluitend een beslissing van de rechtbank verlangde voor zover deze klachten door de klachtencommissie inhoudelijk gegrond waren bevonden (zie hiervoor in 2.4). Betrokkene heeft blijkens zijn verweerschrift bij de rechtbank het verzoek van de zorgaanbieder in die zin begrepen en heeft van zijn kant niet gevraagd om een andere beslissing dan de klachtencommissie heeft gegeven. Gelet hierop diende de rechtbank de beslissing van de klachtencommissie voor het overige te eerbiedigen en kon de rechtbank niet – zoals zij in het dictum van haar beschikking heeft gedaan – de desbetreffende klachten van betrokkene alsnog integraal ongegrond verklaren. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht is dus terecht voorgesteld.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.3.1
Het slagen van de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht brengt mee dat de beschikking van de rechtbank niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen met inachtneming van hetgeen hierna in 3.3.2 wordt overwogen.
3.3.2
De rechtbank heeft, anders dan de klachtencommissie, geoordeeld dat de aan haar voorgelegde klachten 1 tot en met 3 inhoudelijk ongegrond zijn.
Art. 10:10 lid 1 Wvggz kent niet de mogelijkheid om in het dictum van de uitspraak een klacht tegen een bepaalde beslissing van de zorgaanbieder formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond te verklaren. Nu de klachtencommissie had geoordeeld dat de formele bezwaren die betrokkene in de klachten 1 tot en met 3 heeft aangevoerd tegen de desbetreffende beslissingen van de zorgaanbieder gegrond zijn, en de rechtbank dit oordeel diende te eerbiedigen (zie hiervoor in 3.1.3), had de rechtbank dienovereenkomstig in het dictum van haar uitspraak de klachten 1 tot en met 3 van betrokkene gegrond dienen te verklaren. De Hoge Raad zal hierna in het dictum overeenkomstig het voorgaande beslissen. Uit de overwegingen van de rechtbank (die in cassatie tevergeefs zijn bestreden; zie hiervoor in 3.2) volgt dat deze gegrondverklaring uitsluitend berust op de formele en niet op de inhoudelijke bezwaren die betrokkene heeft aangevoerd tegen de beslissingen van de zorgaanbieder waartegen de klachten 1 tot en met 3 zijn gericht.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 30 oktober 2023 voor zover in het dictum de beslissing van de klachtencommissie is vernietigd en de klachten 1 tot en met 3 van betrokkene ongegrond zijn verklaard;
- verklaart de klachten 1 tot en met 3 van betrokkene gegrond.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 7 juni 2024.
Rechtbank Limburg 30 oktober 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:7629.
Vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1042, rov. 3.3.2.