Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00560
Datum 19 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 februari 2022, nummer 21-001440-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.M. Noorlander, advocaat te Zutphen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde over de verwerping door het hof van een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer.
2.2.1Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“zij op 25 december 2019 te Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [betrokkene 1] toebehoorde, heeft beschadigd.”
2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
“3. Het in de wettelijk vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland en verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd PL0900-2019385405-5 van 25 december 2019, opgenomen op pagina’s 35 tot en met 41, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven de verklaring van verdachte:
O: We gaan het nu over de zaken hebben. Eerst maar even het begin van de reden waarom je hier zit met kerst. De aanhouding van je openbare dronkenschap.
V: Wat is er gebeurd?
A: Nee, ik weet wel dat ik een leuke kerstavond had bij mijn moeder. Gegeten en alles. In Utrecht. Ik voelde me echt eenzaam zonder mijn ex. Dit is [betrokkene 1] . Wij zijn nu 1 a 2 jaar uit elkaar.
(..)
A: Ik belde mijn ex. Toen niks.
V: Wat bedoel je?
A; Hij was bij een stumperd, dat andere wijf. Waar hij vijf jaar geleden al vreemd mee is gegaan.
V: Hoe is die vernieling ontstaan?
A: Ik heb tegen een auto geschopt.
V: Van wie was die auto?
A: Dit was zijn auto.
V: Wat was het voor auto?
A: Weet ik niet. Dit is een zilveren. Ik wist dat dat zijn auto was.
(...)
V: Heeft de alcohol invloed op jou gehad?
A: Dit heeft de alcohol gedaan. Ik had een gezellige avond totdat ik hem belde en toen draaide ik om door de alcohol.”
2.2.3Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman voert daartoe aan dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is in eerste instantie aangehouden voor openbare dronkenschap. Hiervoor bestaat geen recht op kosteloze rechtsbijstand. Verdachte is echter vervolgens ook gehoord over vernieling en mishandeling waarvoor wel het recht op kosteloze rechtsbijstand bestaat. Door verbalisanten is aan verdachte medegedeeld dat ze recht op een advocaat heeft en aan haar is een brochure verstrekt waar haar rechten als verdachte in staan. De raadsman stelt dat de verdachte ten aanzien van de vernieling en mishandeling apart ingelicht had moeten worden over de kosteloze rechtsbijstand waarop zij recht had. Verdachte heeft volgens de raadsman immers torenhoge schulden waardoor zij zelf nooit om een advocaat zou vragen indien zij die zelf zou moeten betalen. Op grond van deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat zij onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van haar recht op rechtsbijstand. Ten onrechte heeft zij daardoor geen rechtsbijstand genoten. De raadsman bepleit derhalve dat de inhoud van de verklaringen van verdachte afgelegd zonder aanwezigheid van een raadsman niet gebezigd mogen worden voor het bewijs vanwege strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
(...)
Ten aanzien van het primair gevoerde verweer oordeelt het hof in het bijzonder als volgt.
Door de verbalisanten is met verdachte op niet mis te verstane en duidelijke wijze meerdere malen gesproken over de strafbare feiten waarvan zij (achtereenvolgens) werd verdacht en het in verband daarmee eventueel alsnog laten komen van een advocaat. Verdachte heeft echter telkens duidelijk aangegeven dat zij de verbalisanten begreep maar bij het verhoor geen advocaat wilde, dan wel zijn bijstand niet nodig vond. Het hof is van oordeel dat gelet op voornoemde verklaring van verdachte, die niet anders kan worden gezien dan een uitdrukkelijke en bewuste afstand van haar recht op bijstand van een advocaat, het recht op een eerlijk proces van verdachte niet is geschonden en dat daarom geen sprake is van een vormverzuim waarmee op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering rekening moet worden gehouden. ”
2.2.4De processen-verbaal van aanhouding, voorgeleiding en verhoor, waarop het door de raadsman gevoerde verweer steunt, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.10-3.11. Daaruit blijkt dat de verdachte na aanhouding is verhoord in verband met de verdenking van openbare dronkenschap, vernieling en mishandeling.
2.3.1De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 27c leden 1, 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Aan de verdachte wordt bij zijn staandehouding of aanhouding medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding wordt de verdachte deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.
2. Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 29, tweede lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, bedoeld in artikel 27, vierde lid.
3. Aan de aangehouden verdachte wordt onverwijld na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling gedaan van:
a. het recht om de in het eerste lid bedoelde informatie te ontvangen;
b. de in het tweede lid bedoelde rechten;
(...)”
“De verdachte heeft het recht om zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, te doen bijstaan door een raadsman.”
- Artikel 28b leden 2 en 3 Sv:
“2. Indien een verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, desgevraagd rechtsbijstand wenst, stelt de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan onverwijld in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. (...)
3. Indien de verdachte is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, en hij desgevraagd rechtsbijstand wenst, wordt hij in de gelegenheid gesteld contact op te nemen met een door hem gekozen raadsman.”
- Artikel 43 lid 1 Wet op de rechtsbijstand :
“In de gevallen waarin krachtens een wettelijk voorschrift in het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering voor een verdachte, veroordeelde of gewezen verdachte een raadsman door het bestuur wordt aangewezen of op last van de rechter door het bestuur wordt toegevoegd, is deze bijstand kosteloos, onverminderd het derde lid. De eerste volzin is niet van toepassing op de bijstand die door een aangewezen raadsman wordt verleend tijdens het in artikel 28d van het Wetboek van Strafvordering bedoelde verhoor van een verdachte van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten.”
2.3.2Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat de verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, onder meer moet worden medegedeeld dat de bijstand van een raadsman kosteloos is.
2.4Als zich een geval voordoet waarin de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op het raadplegen van een raadsman nadat hij op het bestaan van dit recht is gewezen, maar waarbij tevens is vastgesteld dat sprake is van een vormverzuim in die zin dat niet alle in verband met de aanhouding en het verhoor van de verdachte voorgeschreven mededelingen volledig en in alle opzichten juist zijn gedaan, moet de rechter, indien verweer wordt gevoerd over een gebrek in het doen van die mededelingen, op grond van artikel 359a Sv beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt (vgl. HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:968, rechtsoverweging 2.7.2).
2.5.1Het namens de verdachte gevoerde verweer houdt in dat het verhoor van de verdachte dat na aanhouding heeft plaatsgevonden mede betrekking had op de verdenking van vernieling en mishandeling, en dat de verdachte weliswaar is geïnformeerd over het recht op rechtsbijstand maar haar in strijd met de onder 2.3 weergegeven wettelijke regeling niet is medegedeeld dat deze rechtsbijstand kosteloos zou zijn. Verder is aangevoerd dat de verdachte geen afstand zou hebben gedaan van haar recht op bijstand van een advocaat voorafgaand en tijdens haar verhoor bij de politie, als zij op een juiste manier was voorgelicht over de kosten van die rechtsbijstand.
2.5.2Het hof heeft dit verweer verworpen en daartoe overwogen dat de verdachte afstand heeft gedaan van het recht op rechtsbijstand. Het hof heeft daarbij echter de juistheid van de hiervoor genoemde stellingen in het midden gelaten en daarmee niet wat namens de verdachte naar voren is gebracht, bij de beoordeling van het verweer betrokken. Het hof heeft daarom de verwerping van het verweer ontoereikend gemotiveerd.
2.6Het cassatiemiddel slaagt.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2024.