Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Pandrecht. Schorsing en hervatting geding (art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv en art. 227 Rv). Kan pandhouder die na mededeling van pandrecht inningsbevoegd wordt (3:246 lid 1 BW), door middel van schorsing en hervatting lopende procedure overnemen van pandgever?

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/03991

Datum 9 februari 2024

ARREST

In de zaak van

[eiseres] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

EISERES tot cassatie,

hierna: [eiseres],

advocaat: J.H.M. van Swaaij,

tegen

1. MARK FOUR ENTERPRISES B.V.,

gevestigd te Amsterdam, hierna: MFE,

2. STIBBE N.V.,

gevestigd te Amsterdam, hierna, Stibbe,

3. [de advocaat],

wonende te [woonplaats], hierna: de advocaat,

VERWEERDERS in cassatie,

hierna gezamenlijk: Stibbe c.s.,

niet verschenen.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de vonnissen in de zaak C/13/634747 / HA ZA 17-893 van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018 en 24 april 2019;

b. het arrest in de zaak 200.264.912/01 van het gerechtshof Amsterdam van 26 juli 2022.

[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Tegen Stibbe c.s. is verstek verleend.

De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat, en mede door R.J. ter Rele.

De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) MFE heeft een procedure gevoerd tegen derden wegens afgebroken onderhandelingen, waarin haar vordering tot schadevergoeding is afgewezen.

(ii) MFE heeft zich gewend tot de advocaat, die werkzaam is bij Stibbe, met het verzoek te beoordelen of een procedure bij het EHRM kans van slagen zou hebben.

(iii) Stibbe heeft MFE bericht dat zij een klacht bij het EHRM “moderately likely to succeed” acht. MFE heeft Stibbe vervolgens opdracht gegeven een procedure bij het EHRM te starten.

(iv) Nadat de advocaat een verzoekschrift met ingevuld “Application Form” bij het EHRM had ingediend, heeft de griffier van het EHRM de advocaat bericht dat een aantal gegevens ten onrechte niet is ingevuld op het Application Form en dat het verzoek daarom niet in behandeling kan worden genomen door het EHRM.

(v) De advocaat heeft een nieuw verzoekschrift en Application Form bij het EHRM ingediend en heeft daarbij tevens bezwaar gemaakt tegen de hiervoor onder (iv) genoemde beslissing. Het EHRM heeft het tweede verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

2.2

In deze procedure vordert MFE onder meer (i) een verklaring voor recht dat Stibbe toerekenbaar is tekortgeschoten bij de uitvoering van de werkzaamheden op grond van de tussen MFE en Stibbe gesloten overeenkomst van opdracht, (ii) veroordeling van Stibbe tot vergoeding van de door MFE geleden schade en (iii) veroordeling van Stibbe tot terugbetaling van reeds betaalde facturen en tot betaling van door MFE gemaakte kosten.

2.3

De rechtbank heeft de vorderingen (i) en (iii) toegewezen en vordering (ii) afgewezen.

2.4

In hoger beroep heeft [eiseres] een ‘akte schorsing rechtsgeding (art. 225 Rv)’ genomen. Hierin heeft [eiseres] onder meer aangevoerd dat zij, op grond van een met MFE gesloten overeenkomst van procesfinanciering, pandhouder is van de vorderingen van MFE op Stibbe c.s. die het onderwerp zijn van de onderhavige procedure, dat [eiseres] van dit pandrecht mededeling heeft gedaan aan Stibbe c.s. en dat daarmee de bevoegdheid om in rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen, op grond van art. 3:246 lid 1 BW op [eiseres] is overgegaan. Volgens [eiseres] is zij daarom bevoegd via schorsing en hervatting van de procedure (art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv in verbinding met art. 227 Rv) de positie van MFE in de procedure over te nemen, waarbij [eiseres] de formele procespartij wordt en MFE de materiële procespartij blijft.

MFE heeft zich verzet tegen de door [eiseres] ingeroepen schorsing en hervatting van de procedure. In dat verband heeft MFE onder meer betwist dat [eiseres] een pandrecht heeft op de vordering van MFE die inzet is van de procedure, op de grond dat MFE de overeenkomst van procesfinanciering heeft opgezegd. Voorts heeft MFE aangevoerd dat ook als [eiseres] wel een pandrecht op deze vordering zou hebben, de eigen positie van MFE als pandgever eraan in de weg staat dat [eiseres] als pandhouder via schorsing en hervatting de reeds lopende procedure van MFE kan overnemen.

2.5

Het hof heeft geoordeeld dat [eiseres] op een ontoereikende grond de schorsing van het geding heeft ingeroepen en dat de procedure op naam van MFE zal worden voortgezet. Hiertoe heeft het hof als volgt overwogen:

“Procesbevoegdheid van de pandhouder

2.6.

Kern van de stellingen van [eiseres] is [dat] zij na de mededeling van het pandrecht zowel exclusief inningsbevoegd als procesbevoegd is geworden, zodat zij de procedure kan schorsen en deze vervolgens op eigen naam als formele procespartij kan hervatten.

2.7.

Het hof overweegt het volgende. Het inroepen van een grond voor schorsing en een hervatting op de voet van de artikelen 225 en 227 Rv hebben tot doel te bewerkstelligen dat iemand in plaats van een ander partij wordt in het geding. In dit geval is artikel 225 lid sub c Rv aan de orde: volgens [eiseres] zijn door de mededeling van het pandrecht de betrekkingen waarin MFE het geding voerde opgehouden te bestaan, omdat deze zijn overgegaan op [eiseres].

2.8.

[eiseres] stelt terecht dat de mededeling van een pandrecht tot gevolg heeft dat de pandhouder irmingsbevoegdheid wordt. De pandhouder is bevoegd in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Na die mededeling is de pandhouder ook bevoegd tot opzegging wanneer de vordering niet opeisbaar is, maar door opzegging opeisbaar kan worden gemaakt (artikel 3:246 lid 2 BW). Dit alles laat echter onverlet dat door een verpanding slechts een beperkt recht op een vordering wordt verkregen. Niet alle aan de vordering verbonden schuldeisersbevoegdheden gaan zonder meer over op de beperkt gerechtigde. De wet kent aan de pandhouder geen andere dan de hiervoor genoemde schuldeisersbevoegdheden met betrekking tot de vordering toe, zodat moet worden aangenomen dat andere bevoegdheden bij de pandgever blijven rusten. De pandgever blijft bevoegd handelingen te verrichten zoals het verlenen van kwijtschelding, het treffen van een afbetalingsregeling en het omzetten van de vordering tot nakoming in een vordering tot schadevergoeding. Verder blijft de pandgever bevoegd tot ontbinding en beëindiging van de overeenkomst waaruit de vordering voortspruit, hetgeen eveneens gevolgen voor de vordering heeft of kan hebben (zie HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:415).

2.9.

Uit dit arrest van de Hoge Raad volgt dat deze wettelijke regeling berust op een bewuste keuze van de wetgever, waaraan ten grondslag ligt dat de genoemde bevoegdheden bij de pandgever behoren te blijven, omdat deze zijn rechten en belangen diepgaand treffen en de pandhouder slechts in het verpande is geïnteresseerd, voor zover dit hem verhaal voor zijn vordering waarborgt. De pandgever kan immers groot belang erbij hebben om in de verhouding tot zijn schuldenaar of contractuele wederpartij bedoelde bevoegdheden te kunnen uitoefenen en daarvoor niet afhankelijk te zijn van de toestemming van de pandhouder of een machtiging van de kantonrechter (vgl. artikel 3:246 lid 4 BW). De wetgever heeft de pandhouder voldoende beschermd geacht tegen benadeling in het belang dat hij bij het verpande heeft door de mogelijkheid de desbetreffende rechtshandeling te vernietigen op de voet van artikel 3:45 BW.

2.10.

Het voorgaande betekent dat op grond van de stelling van [eiseres] dat de vordering van MFE op Stibbe c.s. aan haar is verpand en zij van dat pandrecht mededeling heeft gedaan, niet kan worden aangenomen dat de betrekkingen waarin MFE het geding voerde zijn opgehouden te bestaan, dan wel dat die betrekkingen geheel op [eiseres] zijn overgegaan. Voor de beëindiging van de betrekkingen waarin MFE het geding voerde is onvoldoende dat [eiseres] als pandhouder bevoegd is geworden om in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. De (beheers)bevoegdheden die bij de pandgever blijven rusten, staan eraan in de weg dat [eiseres] als pandhouder op de voet van de artikelen 225 en 227 Rv exclusief en met algehele terzijdestelling van MFE de procespositie van MFE in het geding kan overnemen.

2.11.

Het goederenrecht heeft een gesloten systeem. De wettelijke regeling van het pandrecht is niet van regelend recht. [eiseres] en MFE kunnen daarom niet zelf bij overeenkomst en met goederenrechtelijke werking (tegenover derden) de bevoegdheden van de pandhouder bepalen. De hiervoor weergeven wettelijke regeling is in zoverre van dwingende aard. Het hof gaat daarom voorbij aan de – door MFE overigens betwiste – subsidiaire stelling van [eiseres] die erop neerkomt dat zij in de pandakte voor zichzelf heeft bedongen dat zij – met uitsluiting van de pandgever – schuldeisersbevoegdheden die volgens de Hoge Raad bij de pandgever blijven berusten kan uitoefenen.

Geen rechtsgeldige grond voor schorsing

2.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de ingeroepen grond voor schorsing niet toereikend is om te kunnen aannemen dat de rechtsbetrekking waarin MFE het geding voerde is opgehouden, zodat de aanzegging tot schorsing niet geldig is gedaan. (…)”

3 Beoordeling van het middel

3.1.1

Onderdeel 1 van het middel bestrijdt het oordeel van het hof (in rov. 2.10) dat de (beheers)bevoegdheden die na mededeling van het pandrecht bij de pandgever blijven rusten, eraan in de weg staan dat [eiseres] als pandhouder op de voet van de art. 225 en 227 Rv exclusief en met terzijdestelling van MFE de procespositie van MFE in het geding kan overnemen. Het onderdeel klaagt onder meer dat het geval waarin de pandhouder na mededeling van het pandrecht op grond van art. 3:246 lid 1 BW inningsbevoegd wordt, valt onder art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv. Dat andere schuldeisersbevoegdheden met betrekking tot de vordering na mededeling van het pandrecht bij de pandgever blijven, maakt dit volgens het onderdeel niet anders.

3.1.2

De art. 225 en 227 Rv bevatten een regeling voor de schorsing en hervatting van het geding indien zich een van de in art. 225 lid 1, aanhef en onder a tot en met c, Rv genoemde schorsingsgronden voordoet. Met de schorsing en hervatting van het geding op de voet van de art. 225 en 227 Rv kan worden bewerkstelligd dat de procespartij aan wier zijde zich een schorsingsgrond als bedoeld in art. 225 lid 1 Rv voordoet, als partij uit het geding verdwijnt en dat het geding aan haar zijde wordt voortgezet door een nieuwe procespartij.

De in art. 225 lid 1 Rv genoemde gronden voor schorsing van het geding kunnen niet worden ingeroepen door de wederpartij van de procespartij aan wier zijde zich de schorsingsgrond voordoet. Wel kan de wederpartij de geldigheid van de ingeroepen schorsingsgrond betwisten. In het laatste geval kan het geding pas worden hervat op naam van de beoogde nieuwe procespartij na een daartoe strekkende rechterlijke beslissing.

3.1.3

Een van de in art. 225 lid 1 Rv genoemde gronden voor schorsing van het geding is “het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde, hetzij ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel op een ander, hetzij door een andere oorzaak” (art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 225 Rv, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.19-3.20, blijkt dat onder deze schorsingsgrond mede het geval van rechtsopvolging onder bijzondere titel is begrepen.

3.1.4

In geval van rechtsopvolging onder bijzondere titel kan de oorspronkelijke procespartij belang erbij hebben om partij in het geding te blijven. Gelet hierop moet worden aangenomen dat schorsing en hervatting van het geding op de grond dat sprake is van rechtsopvolging onder bijzondere titel (art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv in verbinding met art. 227 Rv) niet mogelijk is indien de oorspronkelijke procespartij zich ertegen verzet dat zij als partij uit het geding verdwijnt. In dat geval wordt het geding voortgezet op naam van de oorspronkelijke partij (art. 225 lid 2, tweede volzin, Rv). De rechtsopvolger onder bijzondere titel kan desgewenst, indien aan de voorwaarden van art. 217 Rv is voldaan, door middel van een incidentele vordering tot voeging of tussenkomst naast de oorspronkelijke partij als partij tot het geding toetreden.

3.1.5

Art. 3:246 lid 1 BW houdt in dat, vanaf het moment dat het pandrecht aan de schuldenaar is medegedeeld, de pandhouder bevoegd is in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. De pandhouder is in dat geval tevens bevoegd tot opzegging wanneer de vordering niet opeisbaar is, maar door opzegging opeisbaar kan worden gemaakt (art. 3:246 lid 2 BW). Na bedoelde mededeling kan de pandgever deze bevoegdheden slechts uitoefenen indien hij daartoe toestemming van de pandhouder of machtiging van de kantonrechter heeft verkregen (art. 3:246 lid 4 BW). Aldus gaat door de mededeling van de verpanding aan de schuldenaar de bevoegdheid tot inning van de verpande vordering over van de pandgever op de pandhouder. Andere schuldeisersbevoegdheden met betrekking tot de vordering blijven ingevolge de wet bij de pandgever berusten.

Indien voorafgaand aan de mededeling van het pandrecht aan de schuldenaar reeds een procedure aanhangig is gemaakt waarin de pandgever nakoming van de verpande vordering door de schuldenaar vordert, moet de overgang ingevolge art. 3:246 lid 1 BW van de inningsbevoegdheid op de pandhouder voor de toepassing van art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv op een lijn worden gesteld met een rechtsovergang onder bijzondere titel. De pandhouder op wie de inningsbevoegdheid ter zake van de verpande vordering is overgegaan, kan dus op de voet van de art. 225 en 227 Rv het geding in de plaats van de pandgever voortzetten, tenzij de pandgever zich daartegen verzet (zie hiervoor in 3.1.4).

3.1.6

Uit hetgeen hiervoor in 3.1.5 is overwogen volgt dat onderdeel 1 terecht klaagt dat het hof heeft miskend dat de overgang ingevolge art. 3:246 lid 1 BW van de inningsbevoegdheid op de pandhouder een grond voor schorsing van het geding vormt als bedoeld in art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv. Het onderdeel kan echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. MFE heeft zich ertegen verzet dat zij als gevolg van de door [eiseres] ingeroepen schorsing en hervatting als partij uit het geding zou verdwijnen (zie hiervoor in 2.4). Dit brengt mee dat schorsing en hervatting van het geding door [eiseres] niet mogelijk was.

3.2

Onderdeel 2 van het middel kan evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- verwerpt het beroep;

- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Stibbe c.s. begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 9 februari 2024.

Rechtbank Amsterdam 24 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3691.

Gerechtshof Amsterdam 26 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2185.

Vgl. HR 8 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4307.

HR 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:139, rov. 2.2.

HR 6 januari 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB7143.

HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:415, rov. 3.5.1; HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2833, rov. 3.3.3.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature