Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Tussenarrest. Economische zaak. Op grond gooien en achterlaten van papieren zakdoek, art. 18.1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 jo. 10.23.1 (oud) Wet milieubeheer. Ontvankelijkheid cassatieberoep, art. 427.3 Sv. Is overtreding van Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 overtreding van verordening van gemeente a.b.i. art. 427.3 Sv en staat cassatieberoep open tegen arrest waarin hof heeft bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd?

Tll. en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 18.1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009. Uit samenstel van bepalingen uit Wet milieubeheer, WED en Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 volgt dat overtreding van deze bepaling als economisch delict is strafbaar gesteld en dat dit economische delict een overtreding is. Arrest van hof betreft dus overtreding van verordening van gemeente, zodat (gelet op art. 427.3 Sv) cassatieberoep van verdachte ontvankelijk is. Daaraan doet niet af dat art. 18.1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 is vastgesteld krachtens art. 10.23.1 (oud) Wet milieubeheer en ook niet dat overtreding van art. 18.1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 strafbaar is gesteld in WED. Het gaat voor toepasselijkheid van art. 427.3 Sv immers erom (zo moet uit tekst van voorschrift en wetsgeschiedenis worden afgeleid) dat bepaling waarin gedragsnorm is geformuleerd waarvan overtreding strafbaar is gesteld, in verordening van provincie, gemeente, waterschap of met toepassing van Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam, is neergelegd.

Volgt verwijzing naar rolzitting teneinde AG in gelegenheid te stellen zich uit te laten over middel. CAG: anders. Samenhang met 22/04708 en 22/04709 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/04713 E

Datum 3 december 2024

TUSSENARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, economische kamer, van 13 december 2022, nummer 23-004418-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.A. Maat, advocaat in Goes, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.1

Het hof heeft het vonnis van de economische politierechter bevestigd met uitzondering van de strafoplegging en bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. In dat vonnis is ten laste van de verdachte overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat hij:

“op 7 februari 2019 te Amsterdam in de Fred. Roeskestraat een papieren zakdoek op de grond heeft gegooid en achtergelaten zonder gebruik te maken van een van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bak of mand of soortgelijk voorwerp.”

2.1.2

Het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als “Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer”.

2.1.3

Het door het hof bevestigde vonnis vermeldt als toepasselijke wetsartikelen onder meer:

“1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten

10.23

Wet milieubeheer

18 Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009.”

2.2.1

De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.

- Artikel 427 leden 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):

“2. Tegen arresten van de gerechtshoven, als uitspraak gegeven, betreffende overtredingen staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie bij het gerecht dat het arrest heeft gewezen, en de verdachte, tenzij terzake in de einduitspraak:

a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of

b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum – van EUR 250.

3. Tegen de arresten, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, staat niettemin beroep in cassatie open indien zij een overtreding betreffen van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.”

- Artikel 10.23 lid 1 (oud) van de Wet milieubeheer :

“De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.”

- Artikel 1a van de Wet op de economische delicten (hierna: WED):

“Economische delicten zijn eveneens:

(...)

3°. overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:

(...)

de Wet milieubeheer, de artikelen 10.2 3 – voor zover aangeduid als strafbare feiten –, (...)”

- Artikel 2 lid 4 WED :

“De economische delicten, bedoeld in artikel 1, onder 4 °, en artikel 1a, onder 3 °, zijn overtredingen.”

- Artikel 6 lid 1 WED :

“Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:

(...)

4°. in geval van overtreding, voor zover het betreft een economisch delict bedoeld in artikel 1, onder 1 °, of in artikel 1a, onder 1°, met hechtenis van ten hoogste een jaar, taakstraf of geldboete van de vierde categorie;

5°. in geval van een andere overtreding, met hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie.

(...)”

- Artikel 18 lid 1 (oud) van de Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009:

“Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.”

- Artikel 22 lid 1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009:

“Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3 º, Wet op de economische delicten:

(...)

artikel 1 8 (verbod achterlaten straatafval).”

2.2.2

Het voorschrift van artikel 427 lid 3 Sv – dat is vastgesteld bij de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 584 (Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie) die op 1 januari 2002 in werking is getreden – is inhoudelijk een voortzetting van artikel 68 lid 4 (oud) van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO). Artikel 68 lid 4 (oud) RO was bij amendement toegevoegd en ingevoerd bij de Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999, 467. De toelichting op dit amendement houdt onder meer in:

“Veel boetes die door de kantonrechter op grond van lagere regelgeving worden opgelegd, bedragen minder dan de in het wetsvoorstel gestelde grens van vijfhonderd gulden om in een cassatieberoep ontvangen te kunnen worden. Met het amendement wordt voorkomen dat de Hoge Raad dientengevolge de controle op die lagere regelgeving – bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag of zij strijdig is met hogere regelgeving – wordt ontnomen.”

(Kamerstukken II 1998/99, 26027, nr. 11, p. 2.)

2.3

De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 18 lid 1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009. Uit het hiervoor weergegeven samenstel van bepalingen uit de Wet milieubeheer, de WED en de Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 volgt dat overtreding van deze bepaling als economisch delict is strafbaar gesteld en dat dit economisch delict een overtreding is. Het arrest van het hof betreft dus een overtreding van een verordening van een gemeente, zodat – gelet op artikel 427 lid 3 Sv – het cassatieberoep van de verdachte ontvankelijk is. Daaraan doet niet af dat artikel 18 lid 1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 is vastgesteld krachtens artikel 10.23 lid 1 (oud) Wet milieubeheer en ook niet dat overtreding van artikel 18 lid 1 (oud) Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009 strafbaar is gesteld in de WED. Het gaat voor de toepasselijkheid van artikel 427 lid 3 Sv immers erom – zo moet uit de tekst van dat voorschrift en de onder 2.2.2 weergegeven wetsgeschiedenis worden afgeleid – dat de bepaling waarin de gedragsnorm is geformuleerd waarvan de overtreding strafbaar is gesteld, in een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam, is neergelegd.

2.4

De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over het voorgestelde cassatiemiddel. De Hoge Raad is van oordeel dat de advocaat-generaal daartoe alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld. Met het oog daarop zal de zaak naar de rolzitting worden verwezen.

3 Beslissing

De Hoge Raad:

- verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 december 2024;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2024.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature