Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/02078
Datum 25 oktober 2024
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/570287/ FV RK 24-339 van de rechtbank Midden-Nederland van 29 februari 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 februari 2024 en terugwijzing van de zaak.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1Nadat voor betrokkene reeds eerder een zorgmachtiging was verleend tot en met 6 maart 2024, heeft de officier van justitie bij verzoekschrift van 12 februari 2024 verzocht een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden. Bij dat verzoekschrift is een medische verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater overgelegd.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024. Daarbij was, naast betrokkene en haar advocaat, een bij de behandeling van betrokkene betrokken psychiater aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene verzocht om aanhouding van het verzoek in afwachting van een second opinion.
2.3
Bij mondelinge uitspraak van 29 februari 2024, schriftelijk uitgewerkt op 6 maart 2024, heeft de rechtbank voor alle verzochte vormen van zorg een zorgmachtiging verleend ten aanzien van betrokkene, die geldt tot en met 28 februari 2025. Daarnaast heeft de rechtbank een psychiater, verbonden aan het UMC Utrecht, verzocht als deskundige op te treden en onderzoek te doen en te rapporteren over de volgende vragen:
“Welke diagnose(s) kunt u stellen ten aanzien van betrokkene?
Is er sprake van een psychotische component?
Welke behandelingen, indien nodig, zijn hiervoor ook voor de langere termijn aangewezen?”
De rechtbank heeft de psychiater verzocht de resultaten van het onderzoek naar de rechtbank, de advocaat en de zorgaanbieder te verzenden.
2.4
De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.
Betrokkene heeft tijdens de zitting verteld het niet eens te zijn met het verzoek en niet op de huidige plek te willen blijven. Zij voelt zich er niet veilig. De advocaat heeft primair gepleit voor aanhouding van het verzoek in afwachting van het laten plaatsvinden van een second opinion. De advocaat heeft nog aangevuld dat een psychiater van UMC Utrecht heeft toegezegd dat zij of een collega een second opinion zou kunnen uitvoeren. (rov. 2.2)
De psychiater heeft, aangevuld door de psychotherapeut, verteld dat de situatie met betrokkene ernstig vastloopt. Verhoging van de medicatie zal niet de oplossing zijn voor alle problemen, maar is wel nodig omdat andere oplossingen onvoldoende hebben geholpen. Na een maandenlange multidisciplinaire observatie komt de psychiater nog steeds tot de conclusie dat er sprake is van een psychotische kwetsbaarheid en een manie die komt en gaat. Bij een second opinion zou het daarom van belang zijn dat er niet naar een momentopname gekeken wordt, maar dat er langduriger observaties plaatsvinden door middel van een opname. Daarnaast is het van belang dat er bij een second opinion onderzoek wordt gedaan naar en duidelijkheid wordt gegeven over een behandeltraject voor de lange termijn.
De kliniek waar betrokkene nu verblijft is bedoeld voor mensen die een combinatie van problematiek hebben, waarbij de ene keer lvb-problematiek en de andere keer psychiatrische problematiek voorliggend is. Er is geprobeerd betrokkene over te plaatsen, ook naar haar regio, maar dat is niet gelukt. Betrokkene heeft geen vertrouwen in de hulpverlening en er is geen sprake van samenwerking. Een second opinion zou een doorbraak kunnen opleveren en kunnen helpen om vertrouwen en/of overeenstemming te vinden over de behandeling. Behandeling is nodig om het woonperspectief te vergroten. Tot die tijd kan betrokkene nergens anders heen. Als er een second opinion zal plaatsvinden, zal geen andere behandeling dan nu ingezet worden en zal met name de medicatie niet worden verhoogd zolang er zich geen noodsituatie voordoet. De huidige situatie grenst daar wel aan, zo is er een medewerker geslagen. (rov. 2.3)
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een neurocognitieve ontwikkelingsstoornis en een bipolaire stemmingsstoornis. Betrokkene heeft betwist dat zij bipolair is of een manie heeft. (rov. 2.4)
De vooralsnog vastgestelde stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op maatschappelijke teloorgang. Om een crisissituatie en het ernstig nadeel af te wenden heeft betrokkene zorg nodig. (rov. 2.5-2.6)
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De rechtbank verleent daarom een zorgmachtiging voor de verzochte vormen van verplichte zorg als bedoeld in art. 3:2 Wvggz. Het gedrag van en het geweldsincident door betrokkene maken de verzochte vormen van zorg noodzakelijk. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van 12 maanden, en geldt aldus tot en met 28 februari 2025. (rov. 2.7-2.10)
Daarnaast zal de rechtbank het verzoek tot een second opinion toewijzen. De psychiater heeft benoemd dat een second opinion mogelijk zal helpen om tot samenwerking en/of overeenstemming over de behandeling te komen. De advocaat heeft een psychiater bij het UMC Utrecht gevonden op te treden als deskundige. De rechtbank zal haar dan ook verzoeken als deskundige op te treden en te rapporteren over de vraag welke diagnose(s) zij kan stellen ten aanzien van betrokkene. (2.11)
3 Beoordeling van het middel
3.1Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat wanneer er gronden zijn voor toewijzing van het verzoek van de betrokkene om een contra-expertise, zij het verzoek tot het verlenen van de zorgmachtiging niet mag toewijzen. Indien een deskundigenbericht wordt gelast, dient de rechtbank haar beslissing op het verzoek aan te houden. Voorts acht het onderdeel onbegrijpelijk dat de rechtbank enerzijds heeft geoordeeld dat aan alle criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging is voldaan, terwijl zij anderzijds een deskundigenonderzoek heeft gelast waarin nog moest worden gerapporteerd over de vraag welke diagnose de deskundige kan stellen.
3.2
Art. 6:1 Wvvgz bevat procedureregels betreffende het verzoek tot verlening van een zorgmachtiging. Art. 6:1 lid 5 Wvggz bepaalt onder meer dat de rechter onderzoek door deskundigen kan bevelen.
3.3
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 1 februari 2019, gegeven toen de Wet BOPZ (oud) nog van toepassing was, overwogen dat indien bij de rechter twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of aan de vereisten van art. 2 Wet Bopz (oud) is voldaan, hij ofwel het verzoek van de officier van justitie dient af te wijzen ofwel nader onderzoek dient te laten verrichten alvorens de verzochte machtiging te verlenen. Ingevolge art. 2 Wet Bopz kon een voorlopige machtiging worden verleend indien de betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens, deze stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
3.4
Deze rechtspraak heeft onder de Wvggz zijn betekenis behouden. Indien bij de rechter twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of aan de vereisten van art. 6:4 lid 1 Wvggz is voldaan, dient hij ofwel het verzoek van de officier van justitie af te wijzen ofwel nader onderzoek te laten verrichten alvorens de verzochte machtiging te verlenen.
3.5
In de beschikking van de rechtbank is ontoelaatbaar onduidelijk of bij de rechtbank twijfel bestond over het antwoord op de vraag of bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis. De rechtbank heeft enerzijds in rov. 2.4 overwogen dat uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een neurocognitieve ontwikkelingsstoornis en een bipolaire stemmingsstoornis. Zij heeft anderzijds in rov. 2.4 ook overwogen dat betrokkene betwist dat zij bipolair is of een manie heeft en in rov 2.5 dat de vooralsnog vastgestelde stoornis leidt tot ernstig nadeel. Bovendien heeft de rechtbank het verzoek van betrokkene tot het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek toegewezen, waarbij zij onder meer in de vraagstelling heeft opgenomen de vraag welke diagnose(s) de deskundige ten aanzien van betrokkene stelt. Hiermee heeft de rechtbank hetzij miskend dat zij geen machtiging voor verplichte zorg mocht afgeven als zij er (nog) niet van overtuigd was dat betrokkene leed aan een psychische stoornis, hetzij haar oordeel dat bij betrokkene sprake was van een psychische stoornis, onvoldoende gemotiveerd in het licht van het gelasten van een second opinion. Het onderdeel slaagt. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 februari 2024;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 25 oktober 2024.
Rechtbank Midden-Nederland 29 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3424.
HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:147, rov. 3.3.2.