Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/03838
Datum 25 oktober 2024
ARREST
In de zaak van
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: [verzoekster],
advocaten: J.H.M. van Swaaij en R.J. ter Rele,
tegen
CARIBBEAN PROJECT DEVELOPERS B.V.,
gevestigd te Bonaire,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: CPD,
advocaten: J.W.H. van Wijk en J.B.B. Heinen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak BON201900388 van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 29 juli 2020;
b. het vonnis in de zaak BON2020H00047 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 4 juli 2023.
[verzoekster] heeft tegen het vonnis van het hof beroep in cassatie ingesteld.
CPD heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt in het principale beroep tot vernietiging en terugverwijzing en in het incidentele beroep tot verwerping.
De advocaten van [verzoekster] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoekster] ontwikkelt op Bonaire het [het project] ([het project], hierna: het project). Zij heeft op 19 april 2017 met CPD een aanneemovereenkomst gesloten voor het realiseren van de ruwbouw daarvan (hierna: de eerste overeenkomst).
(ii) De in de eerste overeenkomst opgenomen opleverdatum voor de ruwbouw, 1 april 2018, is niet gehaald.
(iii) Op 29 mei 2018 hebben partijen een aanneemovereenkomst gesloten voor het uitvoeren van extra werkzaamheden aan het project (hierna: de tweede overeenkomst). In de tweede overeenkomst is opgenomen:
“2. The construction will be executed without any interruption till the delivery of the work no later than August 14th 2018. Only by “act of God” a delay may be considered after deliberation and approval of both parties.
(...)
5. This agreement is based on the schedule received May 24th 2018, which stated August 14th 2018 as the last date to deliver the project, both the old and the new project. For every day that the contractor fails to deliver the project after August 14th, the contractor must pay a fine to the principal for the amount of US$ 250,00.
6. The contractor agrees to hire extra workers for these extra works, to avoid delays and meet the schedule date as stated before.”
(iv) Vanaf augustus 2018 heeft [verzoekster] zorgen geuit richting CPD over de voortgang van het project en de kwaliteit van het werk.
(v) Bij brief van 2 januari 2019 schreef de gemachtigde van [verzoekster] aan CPD:
“[verzoekster] has informed me that you are in breach with your obligations under the agreements. Most notably, you have failed to complete the project within the agreed period, thereby forfeiting the penalties provided for in the agreements.
(...)
On behalf of [verzoekster], I herewith request CPD, and to the extent necessary I summon CPD to have completed all outstanding work (which includes remedying all defective work) ultimately on 25 January 2019 at 17:00. Should you fail to comply with this demand, [verzoekster] reserves the right to (partially) terminate the agreements and to have the work completed by a third party. All costs associated therewith will be claimed from you. [verzoekster] furthermore explicitly reserves the right to claim the penalties incurred by CPD as a result of the late completion of the project and all damages that [verzoekster] has and will incur as a result thereof (...)”
(vi) Bij brief van 11 januari 2019 schreef de gemachtigde van [verzoekster] aan CPD onder meer:
“On behalf of [verzoekster], I herewith partially terminate the agreement (in Dutch: gedeeltelijke ontbinding) (...).”
(vii) CPD heeft geen werkzaamheden ten behoeve van het project meer verricht.
2.2
[verzoekster] vordert, voor zover in cassatie van belang, veroordeling van CPD tot betaling van boetes en schadevergoeding. Het gerecht heeft de vorderingen van [verzoekster] afgewezen.
2.3
Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd. Voor zover in cassatie van belang heeft het daartoe overwogen:
“2.6.6 Uit het vorenstaande volgt dat, in elk geval waar het betreft de opleveringstermijn van het project, van verzuim aan de zijde van CPD geen sprake is geweest: de tweede overeenkomst zwijgt erover, zodat aangenomen moet worden dat een voordien eventueel bestaand hebbend verzuim is afgedaan, terwijl nadien, tot de brief van 2 januari 2019 van een ingebrekestelling dus geen sprake is geweest en de in die brief aangekondigde uiterste opleveringsdatum zijn betekenis heeft verloren door de vóór die datum, op 11 januari 2019, door [verzoekster] ingeroepen ontbinding van de overeenkomst.”
3 Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1De onderdelen 1 en 2 van het middel richten zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.6.6) dat wat betreft de opleveringstermijn van het project geen sprake is geweest van verzuim aan de zijde van CPD, en dat de tweede overeenkomst daarover zwijgt. De onderdelen klagen onder meer dat dit oordeel niet begrijpelijk is en ontoereikend is gemotiveerd gelet op de door het hof als feit vastgestelde tekst van art. 2 en 5 van de tweede overeenkomst (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)), en de stelling van [verzoekster] dat in de tweede overeenkomst een uiterste opleverdatum is opgenomen van 14 augustus 2018, welke termijn in beginsel een fatale termijn is waardoor verzuim zonder ingebrekestelling intreedt.
3.2
Deze klachten slagen. Volgens art. 6:83, aanhef en onder a, van BW Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: BW BES) treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft. [verzoekster] heeft in feitelijke instanties gesteld dat de tweede overeenkomst de opleveringstermijn van 14 augustus 2018 bevat voor het met beide overeenkomsten aangenomen werk, zijnde een in beginsel fatale termijn in de zin van art. 6:83, aanhef en onder a, BW BES. Gelet op de tekst van art. 2 en 5 van de tweede overeenkomst, waarin een uiterste opleverdatum van 14 augustus 2018 is opgenomen, en gelet op het beroep daarop door [verzoekster], kon het hof niet zonder nadere motivering oordelen dat CPD niet in verzuim is geraakt.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen onbehandeld blijven.
4 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
5 Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 4 juli 2023;
- wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt CPD in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 7.115,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien CPD deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt CPD in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien CPD deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, F.J.P. Lock en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 25 oktober 2024.
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 29 juli 2020, ECLI:NL:OGEABES:2020:53.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 4 juli 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:120.