Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/00578
Datum 12 juli 2024
ARREST
In de zaak van
[de schuldenares],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de schuldenares,
advocaat: T.E. Booms.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/15/20/145 R van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2023;
b. het arrest in de zaak 200.336.308/01 van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024.
De schuldenares heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024 en tot afdoening als voorgesteld in de conclusie onder 4.12.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1Bij vonnis van 13 oktober 2020 is ten aanzien van de schuldenares de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Op grond van het op deze zaak toepasselijke recht is de wettelijke termijn van deze schuldsaneringsregeling drie jaar.
2.2
De rechtbank heeft na afloop van deze termijn de schuldenares geen schone lei verleend, op de grond dat de schuldenares toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een aantal verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.
2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden (tot 13 oktober 2025) verlengd. Het hof heeft bepaald dat de schuldenares gedurende de verlenging in het kader van de afdrachtverplichting slechts het bewindvoerderssalaris is verschuldigd tot het moment dat de boedelachterstand is ingelopen, waarna de afdrachtverplichting in volle omvang herleeft tot het einde van de termijn is bereikt. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen.
De schuldenares erkent dat de boedelachterstand € 20.271,44 bedraagt. (rov. 2.1)
De schuldenares is tekortgeschoten door de informatieverplichting niet na te komen en een boedelachterstand en nieuwe schulden te laten ontstaan. (rov. 2.4)
Deze tekortkomingen leiden in beginsel ertoe dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd zonder dat de schone lei wordt verleend. Er is in dit geval aanleiding de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen, met dien verstande dat de regeling wordt verlengd met de maximale termijn van 24 maanden en dat de schuldenares enkel wordt vrijgesteld van de reguliere afdrachtverplichting gedurende de termijn waarin de boedelachterstand wordt ingelopen. Nadat de boedelachterstand is ingelopen, herleeft de reguliere afdrachtverplichting voor de resterende verlengde termijn van de schuldsaneringsregeling. (rov. 2.5)
De volgende omstandigheden zijn daarbij in het bijzonder meegewogen. De schuldenares heeft erkend kwalijk te hebben gehandeld en heeft zich gemotiveerd getoond om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het plan van de advocaat van de schuldenares haalbaar is en tot een oplossing van de boedelachterstand kan leiden. Ook heeft de bewindvoerder erkend dat een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris in een eerder stadium van de schuldsaneringsregeling wellicht tot een beter resultaat van de regeling had kunnen leiden. Verder heeft de schuldenares een stabiel inkomen en heeft zij de nieuwe schulden al afbetaald. Ten slotte weegt mee dat de schuldeisers een groot belang hebben bij het inlopen van de boedelachterstand. De totale schuldenlast van de schuldenares bedraagt € 137.967,89 en de schuldenares heeft thans een bedrag van € 20.091,57 gespaard voor de schuldeisers, hetgeen 14,56% van de totale schuldenlast behelst. Door het voortzetten van de schuldsaneringsregeling zal de boedel na de verlenging met 24 maanden ten minste € 40.363,01 bevatten en daarmee op bijna 30% van de totale schuldenlast komen. Bovendien zal de schuldenares naar verwachting in staat zijn (nog) meer baten voor de boedel te verwerven gedurende de verlenging van de schuldsaneringsregeling, aangezien zij de boedelachterstand bij stipte maandelijkse afdracht van de volledige afloscapaciteit in minder dan 24 maanden kan inlopen en de reguliere afdrachtverplichting voor de resterende termijn herleeft. Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de bewindvoerder niet was ingelicht over het toegenomen inkomen van de meerderjarige, inwonende zoon van de schuldenares. Het hof verwacht dat de schuldenares alsnog alle benodigde informatie over het inkomen van haar zoon aan de bewindvoerder verstrekt, zodat eventueel een nieuwe berekening van het vrij te laten bedrag kan worden gemaakt. (rov. 2.6)
Bij een verlenging van de schuldsaneringsregeling blijven normaliter alle verplichtingen, waaronder de reguliere afdrachtverplichting, onverkort van toepassing. In de hiervoor weergegeven omstandigheden wordt aanleiding gezien de schuldenares tijdelijk vrij te stellen van de reguliere maandelijkse afdrachtverplichting gedurende de verlenging totdat de boedelachterstand is ingelopen, behoudens salaris bewindvoerder dat te allen tijde
verschuldigd blijft, teneinde haar in staat te stellen het hiervoor beschreven resultaat voor de boedel te bewerkstelligen en gedurende de resterende periode van de schuldsaneringsregeling zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De schuldenares zal gedurende de verlenging van de schuldsaneringsregeling al het inkomen boven het door de bewindvoerder (opnieuw) berekende vrij te laten bedrag maandelijks stipt op de boedelrekening moeten overmaken (ook als dit bedrag hoger is dan het maandelijkse bedrag van € 1.184,09 waarvan het plan van aanpak uitgaat). Deze maandelijkse afdracht (minus het salaris van de bewindvoerder) strekt tot het inlopen van de boedelachterstand. Zodra de boedelachterstand is ingelopen, herleeft de afdrachtverplichting, die zal voortduren tot het einde van de verlengde schuldsaneringstermijn, zodat gedurende de verlenging een extra bedrag voor de schuldeisers wordt gespaard, hetgeen een compensatie is voor de omstandigheid dat de schuldenares zich in de reguliere looptijd van de schuldsanering niet aan alle verplichtingen heeft gehouden. (rov. 2.7)
Tijdens het verdere verloop van de schuldsaneringsregeling blijven alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing, voor zover hiervoor niet anders is vermeld, en moet de schuldenares zich aan al haar verplichtingen houden die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien. Na afloop van de verlengde termijn zal bekeken moeten worden of de schuldenares daadwerkelijk alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren is nagekomen en of aan haar de schone lei kan worden verleend. (rov. 2.8)
3 Beoordeling van het middel
3.1Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 2.5-2.7 dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de schuldenares voortduurt ook na het inlopen van de boedelachterstand en dat zij na het inlopen van de boedelachterstand aan de reguliere afdrachtverplichting moet voldoen, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft, met het stellen van deze voorwaarden, ten onrechte een verdergaande verplichting aan de schuldenares opgelegd dan nodig is voor het herstellen van de aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De beslissing tot verlenging van de schuldsaneringsregeling behoort in ieder geval proportioneel te zijn aan het doel van de verlenging, aldus het onderdeel.
Onderdeel 2 klaagt dat als het hof het voorgaande niet heeft miskend, zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd.
3.2.1
In deze zaak is de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling in beginsel drie jaar (art. 349a lid 1 (oud) Fw). In zaken waarin op een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt beslist op of na 1 juli 2023, bedraagt de wettelijke termijn anderhalf jaar (art. 349a lid 1 Fw). Art. 349a lid 3 Fw voorziet in de mogelijkheid dat de rechter na afloop van die termijn de schuldsaneringstermijn verlengt tot ten hoogste vijf jaar.
3.2.2
Met deze mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling is met name beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een (korte) verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In die gevallen is verlenging van de schuldsaneringstermijn een alternatief voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei. De verlenging kan dan ertoe dienen de schuldenaar in de gelegenheid te stellen tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te herstellen. De schuldenaar wordt door de verlenging in de gelegenheid gesteld om alsnog gedurende een zekere periode goed gedrag te tonen om ervan blijk te geven dat een schone lei gerechtvaardigd is.
De rechter die de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengt, kan maatwerk toepassen en beoordelen welke reactie op een tekortkoming van de schuldenaar in de specifieke omstandigheden van het geval het meest passend is. Het verdient daarom aanbeveling dat de rechter die de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengt, zich in zijn beslissing niet ertoe beperkt de duur van die verlenging te bepalen, maar ook preciseert welke in het algemeen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gedurende de termijn van de verlenging voor de desbetreffende schuldenaar gelden.
Het is aan de rechter om bij het verlengen van de termijn van de schuldsaneringsregeling een evenwicht te bewaren tussen de belangen van de schuldenaar en het belang van de schuldeisers bij voldoening van (een deel van) hun vordering. Aannemelijk moet zijn dat de verlenging een voldoende vorm van compensatie biedt voor het eerdere tekortschieten van de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het belang van de schuldeisers kan echter geen zelfstandige grond zijn voor verlenging van de schuldsaneringsregeling aan het einde van de looptijd daarvan.
3.2.3
Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen volgt dat onderdeel 1 faalt voor zover het berust op de rechtsopvatting dat de periode van verlenging en de gedurende die periode geldende verplichtingen van de schuldenaar, niet verder mogen gaan dan nodig is voor het ongedaan maken van de toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar die is vastgesteld bij het einde van de reguliere termijn. Die rechtsopvatting is ook niet goed hanteerbaar in gevallen waarin de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de inlichtingenplicht, zoals in dit geval, of in de sollicitatieverplichting. In gevallen waarin de schuldenaar (mede) is tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting, zoals in dit geval, kan de rechter bij het bepalen van de duur van de verlenging en de gedurende die periode geldende verplichtingen van de schuldenaar, ermee rekening houden dat de schuldeisers, als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van de schuldenaar, langer moeten wachten op voldoening van (een deel van) hun vordering, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op rente gedurende de (verlengde) looptijd van de schuldsanering (art. 303 lid 3 Fw).
3.2.4
Het hof heeft geoordeeld dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden wordt verlengd. Het hof heeft met die termijn aansluiting gezocht bij het aflossingsplan van de schuldenares. Dat plan houdt kort gezegd in dat de boedelachterstand wordt afgelost door afdracht van € 1.184,09 per maand (de in het plan genoemde aflossingscapaciteit), dat de boedelachterstand dan na twintig maanden is ingelopen en dat gedurende de dan resterende vier maanden in totaal € 4.736,36 extra wordt gespaard voor de schuldeisers. Het hof is in zoverre van dit plan afgeweken dat het heeft bepaald dat gedurende de gehele termijn van de verlenging al het inkomen boven het door de bewindvoerder te berekenen vrij te laten bedrag moet worden afgedragen, ook als de afdracht hoger is dan de door de schuldenares in haar plan genoemde aflossing van € 1.184,09 per maand.
In het hiervoor in 2.2 genoemde vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de reguliere afdrachtverplichting – het inkomen boven het vrij te laten bedrag – ongeveer € 2.000,-- per maand bedraagt en het hof heeft in rov. 2.6 overwogen dat de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag opnieuw kan vaststellen, onder meer aan de hand van door de schuldenares nog te verstrekken gegevens over het inkomen van haar zoon.
Uit de beslissing van het hof kan daarom voortvloeien dat de schuldenares gedurende de gehele verlengingsperiode van 24 maanden een aanzienlijk hoger bedrag dan het door haar genoemde bedrag van € 1.184,09 per maand moet afdragen. Als het inkomen boven het vrij te laten bedrag daadwerkelijk € 2.000,-- beloopt, zal de boedelachterstand mogelijk al binnen een jaar zijn ingelopen en zal vervolgens, gedurende de resterende looptijd van de verlenging, meer dan € 24.000,-- extra worden gespaard voor de schuldeisers.
Het hof heeft niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken hoe in het hierboven geschetste scenario een evenwicht wordt bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers, terwijl zonder nadere motivering niet van een dergelijk evenwicht blijkt. Het hof heeft daarmee ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. In de onderdelen 1 en 2 liggen daarop gerichte klachten besloten en die slagen dus.
3.2.5
Na cassatie en verwijzing zal, aan de hand van de dan beschikbare gegevens, moeten worden beoordeeld hoe een evenwicht kan worden bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers.
4 Beslissing
De Hoge Raad
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, C.H. Sieburgh, F.R. Salomons, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 12 juli 2024.
Gerechtshof Amsterdam 13 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:363.
Art. II van de Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, Stb 2023, 87, in verbinding met het Besluit van 17 mei 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, Stb 2023, 175.
Vgl. Kamerstukken II 2005/06, 29 942, nr. 8, p. 4 en Kamerstukken II 2021/22, 36040, nr. 3, p. 76 en 77.
HR 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:316, rov. 3.3.2 en HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, rov. 3.4.3.
Vgl. Kamerstukken I 2006/07, 29 942, C, p. 11.
Kamerstukken II 2021/22, 36040, nr. 3, p. 77.
HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, rov. 3.4.4.
Vgl. Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3, p. 78.
Vgl. Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3, p. 78.
HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203, rov. 3.4.4.
Vgl. HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2048, rov. 3.5.3.