Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03845
Datum 24 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 augustus 2019, nummer 21-004612-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouw van de verdachte, A.Y. Bleeker, advocaat te Amersfoort, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, voor zover het betreft de beslissingen met betrekking tot het bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het haar onder 1 en 2 tenlastegelegde, althans dat de motivering van die beslissing onbegrijpelijk is. In het bijzonder klaagt het cassatiemiddel over het oordeel van het hof dat bij de aangeefsters niet in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
2.2.1Aan de verdachte is onder 1 en 2 tenlastegelegd dat:
“1.
zij op of omstreeks 29 augustus 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [aangeefster 1], hulpverlener, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend op die voornoemde [aangeefster 1] af te komen lopen en daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je kapot maken" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik ga zorgen dat andere mensen je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op of omstreeks 11 september 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [aangeefster 2], hulpverlener, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend op die voornoemde [aangeefster 2] af te komen lopen en daarbij (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je af." en/of "Ik maak je echt af kankerhoer?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
2.2.2Het hof heeft de verdachte van het haar tenlastegelegde vrijgesproken. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het tenlastegelegde feit 1 vond plaats op 29 augustus 2017 op de afdeling Intensive Care van psychiatrisch ziekenhuis [A], waar verdachte vanwege haar psychische toestand krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen. Op enig moment werd verdachte vanwege haar onhandelbaar gedrag en haar ontregelde toestand tegen haar wil naar de separeercel overgebracht door aangeefster en drie mannelijke verpleegkundigen. Bij die gelegenheid heeft zij - in haar emotionele geestelijke toestand - bedreigende taal geuit in de richting van aangeefster.
Het tenlastegelegde feit 2 vond plaats op 11 september 2017 in hetzelfde psychiatrisch ziekenhuis van [A] te Utrecht, waar verdachte (nog steeds) vanwege haar psychische toestand krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen. Verdachte was in de separeercel geplaatst en mocht niet roken van aangeefster. Bij die gelegenheid heeft zij - in haar ontregelde geestelijke toestand - bedreigende taal geuit in de richting van aangeefster.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van bedreiging sprake indien deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
Het hof acht bij de beoordeling van de feiten 1 en 2 allereerst van belang dat verdachte vanwege haar geestelijke toestand gedwongen was opgenomen op de psychiatrische afdeling om behandeld te worden voor haar daaruit voortvloeiende klachten en onhandelbaar gedrag. Het is voorstelbaar dat verdachte, wanneer zij vanwege dat gedrag in de separeercel wordt of is geplaatst, grensoverschrijdend en onaangepast reageert wanneer zij door het personeel wordt beetgepakt. Datzelfde kan zich voordoen wanneer haar wens om in de separeercel te mogen roken, wordt afgewezen, hoe terecht die afwijzing op zichzelf genomen misschien ook moge zijn.
Als die reactie zo heftig is dat die een verbale bedreiging inhoudt dan staat gelet op de psychiatrische omgeving en context, waarin die reactie wordt gegeven, niet zonder meer vast dat in redelijkheid door professionals als aangeefsters te vrezen valt dat verdachte die verbale bedreiging ook werkelijk zal uitvoeren. Bijzondere omstandigheden om daarvoor bezorgd te zijn, zijn in de gegeven situatie niet gebleken.
Het hof acht daarom niet bewezen dat bij de bedreigde (aangeefster) de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd.
Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.”
2.3Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat door de bedreiging, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659).
2.4Het hof heeft geoordeeld dat de verbale bedreiging bij de betrokkenen niet zonder meer in redelijkheid de in 2.3 bedoelde vrees kon doen ontstaan. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, ook niet onbegrijpelijk. Daarbij kon het hof acht slaan op de concrete omstandigheden dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen en de bedreigende taal “in haar emotionele geestelijke toestand” respectievelijk “in haar ontregelde geestelijke toestand” heeft geuit. Voor zover het cassatiemiddel ervan uitgaat dat het hof daarmee zou hebben geoordeeld dat in een psychiatrische omgeving en context slechts in bijzondere gevallen sprake kan zijn van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, berust het op een onjuiste lezing van de overwegingen van het hof.
2.5Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2023.