Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02056
Datum 24 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 mei 2021, nummer 20-002000-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P.J. van Riel, advocaat te Ede Gld, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij wist dat ‘een op zijn naam gesteld rijbewijs’ ongeldig was verklaard. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig in het bezit was van een geldig Bosnisch rijbewijs.
2.2.1Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 28 januari 2020 te Molenschot, gemeente Gilze en Rijen terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Heideweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.”
2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in het bevestigde vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
“3.1.1
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van artikel 9 WVW d.d. 28 januari 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm, opgenomen als pagina 2-4 van het eindproces-verbaal PL2200280120200852197819, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat op 28 januari 2020 om 08:52 uur te Molenschot, gemeente Gilze en Rijen, als bestuurder reed op de Heideweg.
Verdachte
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboren op: [geboortedatum] 1979
Motorrijtuig: Personenauto
Kenteken: [kenteken]
Merk/type: BMW 1ER
Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie B.
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van artikel 9 WVW d.d. 28 januari 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm, opgenomen als pagina 2-4 in eindproces-verbaal PL2200280120200852197819, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
"Ik wist niet dat ik niet mocht rijden. Ik wist dat mijn rijbewijs ongeldig is verklaard in 2013. Ik reed toch, omdat ik een Bosnisch rijbewijs heb. Ik heb inderdaad in de zwarte BMW gereden. Naar mijn weten mag ik met een Bosnisch rijbewijs in Nederland rijden, omdat ik niet in Nederland ingeschreven sta.”
Een uittreksel uit het RDW-register d.d. 31 januari 2020, opgenomen als pagina 7-8 van het eindproces-verbaal PL2200280120200852197819, waaruit blijkt dat sinds 28 maart 2013 het rijbewijs van verdachte volledig ongeldig is.
Een aangetekende brief van het CBR aan het bekende en geldende BRP-adres van verdachte met als onderwerp besluit: gevolgen niet meewerken EMG d.d. 21 maart 2013:
"Wij hebben uw rijbewijs ongeldig verklaard. Dat betekent dat uw rijbewijs ongeldig is vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit.””
2.2.3Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het volgende aangevoerd:
“Ik verzoek uw hof om de zaak op een andere manier af te doen dan de advocaat-generaal vordert. Als mijn cliënt inderdaad in bezit is van een Bosnisch rijbewijs, dan mag hij in ieder geval autorijden. Er zijn geen nieuwe feiten bijgekomen sinds dit feit. De boodschap is bij cliënt overgekomen en hij woont niet meer in Nederland, zodat de kans op herhaling niet zo groot lijkt.
Primair meent mijn cliënt wel dat hij vrijgesproken dient te worden. Indien uw hof toch tot bewezenverklaring komt, dan verzoek ik om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
(...)
Cliënt heeft mij gisteren een foto gestuurd van wat een kopie lijkt te zijn van zijn Bosnisch rijbewijs. Het lijkt erop dat dit rijbewijs geldig is van 13 november 2019 tot 13 november 2029. Hij mag dan misschien niet in Nederland rijden met zijn Bosnisch rijbewijs, maar het is wel een extra argument om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.”
2.3.1De tenlastelegging is toegesneden op artikel 9 lid 2, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘een op zijn naam gesteld rijbewijs’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
2.3.2Artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 luidt:
“Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, indien aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van die categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur te besturen of als bestuurder te doen besturen.”
2.4Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat de bestuurder van wie het Nederlandse rijbewijs ongeldig is verklaard maar die daarnaast beschikt over een geldig buitenlands rijbewijs, zich niet schuldig maakt aan het strafbare feit van artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994. Deze opvatting is onjuist.
2.5Het cassatiemiddel faalt.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2023.