Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/03924
Datum 17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 oktober 2022, nummer 22-000292-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1994,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Weisfelt, advocaat te ‘s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat in strijd met artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman van de verdachte is gezonden.
2.2Uit de stukken blijkt dat de advocaat H. Weisfelt zich bij e-mail van 22 februari 2022 aan de strafgriffie van het hof heeft gesteld als raadsman van de verdachte in hoger beroep. Bij de stukken bevindt zich verder een kopie van de dagvaarding in hoger beroep. Op die kopie staat geen mededeling waaruit kan blijken dat een afschrift van deze dagvaarding aan de raadsman van de verdachte is verzonden. Ook op grond van andere stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, kan niet zo’n vaststelling worden gedaan. Dat – zoals in de conclusie van de advocaat-generaal onder 11 is vermeld – zich bij de stukken een aan (het kantooradres van) de raadsman gerichte brief bevindt waarin in verband met het opgeven van bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg melding wordt gemaakt van de datum en het tijdstip van de zitting in hoger beroep, is niet toereikend om aan te nemen dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman van de verdachte is verzonden. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is daar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.
2.3Op grond hiervan moet worden aangenomen dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift van de tweede volzin van artikel 48 Sv niet is nageleefd. Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.