Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Profijtontneming, w.v.v. uit kraken van geldautomaten. Redelijke termijn in hoger beroep. Kon hof volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden en is 16-maandentermijn of 2-jaarstermijn van toepassing, nu betrokkene zich in verband met zaak in voorlopige hechtenis bevond? Hof heeft (uitgaande van maximale redelijke termijn van 2 jaren) geoordeeld dat, hoewel deze termijn met ruim 5 maanden is overschreden, in gegeven omstandigheden kan worden volstaan met enkele constatering van die overschrijding. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk omdat hof tot uitgangspunt had moeten nemen dat einduitspraak moest worden gedaan binnen 16 maanden nadat rechtsmiddel is ingesteld, nu betrokkene in verband met gelijktijdig behandelde strafzaak in voorlopige hechtenis verkeerde.

HR doet zaak zelf af en vermindert (mede gelet op overschrijding van redelijke termijn in cassatie) opgelegde betalingsverplichting van € 53.326 met € 5.000. CAG merkt op dat voor ontnemingszaken in cassatie, waarin betrokkene zich in hoofdzaak in voorlopige hechtenis bevindt, standaard 2-jaarstermijn zou moeten gelden.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/02671 P

Datum 26 september 2023

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2021, nummer 21-000070-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste

van

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,

hierna: de betrokkene.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R. Schreudering, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering van het te betalen bedrag volgens een maatstaf die de Hoge Raad goeddunkt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3. Beoordeling van de uitspraak van het hof naar aanleiding van het tweede cassatiemiddel en ambtshalve

3.1

Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat volstaan kan worden met de enkele constatering dat een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft plaatsgevonden. Het klaagt in het bijzonder dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld terwijl de betrokkene zich in verband met de zaak in voorlopige hechtenis bevond.

3.2

In de bestreden uitspraak heeft het hof over de berechting binnen een redelijke termijn het volgende overwogen:

“Overschrijding redelijke termijn

Als algemeen uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.

Het vonnis in deze zaak is gewezen op 20 december 2018 en op 3 januari 2019 is door verdachte hoger beroep ingesteld. Het arrest had derhalve uiterlijk in januari 2021 gewezen moeten worden. Het arrest wordt gewezen op 16 juni 2021. Het hof overweegt dat er sprake is van een complexe zaak met veel verdachten en veel feiten, waarin ook nog in hoger beroep onder meer op verzoek van verschillende raadslieden nader onderzoek heeft plaatsgevonden in de hoofdzaken. Gelet op de samenhang van de zaken kon de zaak van verdachte niet apart van de zaken van de medeverdachten behandeld worden. Bij de planning van de inhoudelijke behandeling hebben zowel de omstandigheden verband houdende met Covid-19 als de beschikbaarheid van de raadslieden - uiteraard naast de agenda's van het hof en het openbaar ministerie - invloed gehad op het feit dat de zaak uiteindelijk in april 2021 inhoudelijk behandeld kon worden.

Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van het aan de Staat te betalen ontnemingsbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen - waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn - kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM .

Alles afwegende is het hof van oordeel dat wat overblijft aan overschrijding van de redelijke termijn wat te wijten is aan andere omstandigheden dan bovenstaande, zo gering is dat volstaan kan worden met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.

Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op € 53.326,00.”

3.3

Het hof heeft – uitgaande van een maximale redelijke termijn van twee jaren – geoordeeld dat, hoewel deze termijn met ruim vijf maanden is overschreden, in de gegeven omstandigheden kan worden volstaan met de enkele constatering van die overschrijding. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk omdat het hof tot uitgangspunt had moeten nemen dat einduitspraak moest worden gedaan binnen zestien maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld, nu de betrokkene in verband met de gelijktijdig behandelde strafzaak in voorlopige hechtenis verkeerde.

3.4

Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.5

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden.

3.6

De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. In de omstandigheid dat de redelijke termijn zowel in hoger beroep als in cassatie is overschreden vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde betalingsverplichting van € 53.326 te verminderen met € 5.000.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;

- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 48.326 bedraagt;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature