Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02417 B
Datum 21 juni 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2021, nummer RK 20/009638, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de klaagster.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave aan de klaagster van een onder de partner van de klaagster inbeslaggenomen geldbedrag van € 15.135 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“-standpunten-De raadsvrouw van klaagster heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat een bedrag van € 15.135,- klaagster toebehoort. Het is geld dat zij gedurende twee tot drie jaar heeft gespaard.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het geldbedrag zal worden verbeurd verklaard of worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op het procesdossier, het verhandelde in raadkamer en de omstandigheid dat klaagster slechts een bescheiden inkomen heeft, is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden geconcludeerd dat buiten twijfel is dat klaagster als eigenaresse van het geldbedrag moet worden aangemerkt.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.”
2.3Zoals in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.5 en 3.6 is weergegeven, geldt bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een andere maatstaf dan bij een beslag op grond van artikel 94a Sv .De rechtbank heeft niet vastgesteld op welke wettelijke bepaling (en) het beslag berust. In haar beschikking heeft de rechtbank ook niet (een van) de toepasselijke maatstaven weergegeven. Uit de stukken blijkt de wettelijke grondslag van het beslag ook niet. Daarom kan in cassatie niet worden getoetst of door de rechtbank de juiste maatstaf is gehanteerd. Dit betekent dat de beschikking van de rechtbank ontoereikend is gemotiveerd.
2.4Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.