Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01168
Datum 15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 maart 2020, nummer 20-002951-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij wat betreft de materiële schade van € 466,90 voor het plaatsen van een camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof de kosten daarvan ten onrechte als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft aangemerkt.
2.2.1Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 22 juli 2019 tot en met 2 september 2019 te [plaats] en te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door:
- meermalen WhatsAppberichten en e-mailberichten met beledigende teksten te versturen naar die [benadeelde] en
- via Facebook contact te zoeken met de dochter en een vriendin ( [betrokkene 1] ) van die [benadeelde] en
- meermalen te bellen naar die [benadeelde] en voicemails in te spreken en
- meermalen zich in persoon op te houden in de nabijheid van die [benadeelde] en
- zich in persoon op te houden in de directe omgeving van het werk van die [benadeelde] en
- goederen achter te laten bij die [benadeelde] ,
met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 22 juli 2019 tot en met 2 september 2019 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk:
- meerdere planten en
- meerdere lampjes en
- meerdere (sloten van) deuren en
- de voorgevel van de woning gelegen aan de [a-straat 1] ,
die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.”
2.2.2Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij. Het hierbij gevoegde ‘schadeonderbouwingsformulier’ houdt onder meer het volgende in:
“Plaatsen camerasysteem bij woning benadeelde
Benadeelde was erg bang geworden door de belaging. Zij sliep slecht en durfde niet meer alleen thuis te zijn. De belaging en angstgevoelens namen naarmate de tijd vorderde niet af. Benadeelde heeft daarom op 7 augustus 2019, ongeveer twee weken na de start van de belaging, een beveiligingscamera aangeschaft om het gevoel van onveiligheid te verminderen. De kosten voor het camerasysteem bedragen € 466,90 en wenst benadeelde te verhalen bij de verdachte (zie nota, bijlage 10).
(...)
Verdachte was direct na het verbreken van de relatie agressief richting benadeelde. In de berichten die ze ontving was hij heel dreigend, vernederend en werd benadeelde tot op het bot uitgescholden. Benadeelde vond dit heel moeilijk om te horen van iemand die ze vertrouwde en gedurende een aantal jaar ook intiem is geweest.
Het stopte echter niet bij het sturen van deze berichten. Verdachte zocht benadeelde regelmatig op bij haar woning en op haar werk. Verder achtervolgde hij haar en nam hij contact op met haar vrienden en familie. Daarnaast betrad hij meerdere keren de tuin van benadeelde en vernielde daar verschillende spullen. Vooral het afsnoeien van haar geliefde Magnoliaboom heeft benadeelde erg geraakt (...). Benadeelde ervaart de vernielingen als een enorme aantasting van haar eigendom en veiligheidsgevoel. Daarom heeft benadeelde begin augustus camera's laten plaatsen. Ondanks de camera's bleef verdachte gewoon doorgaan met benadeelde belagen en haar spullen vernielen. Verdachte heeft namelijk begin september de gevel, ruiten en poort van de woning van benadeelde met rode verf besmeurd.”
2.2.3Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij wat betreft de schadepost ‘plaatsen camerasysteem bij woning benadeelde’ toegewezen tot een bedrag van € 466,90 en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld (...). De vordering is, voor zover hebbend op materiële schade, als volgt opgebouwd:
(...)
7. Plaatsen camerasysteem bij woning benadeelde € 466,90
(...)
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
(...)
Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat de gevorderde schade met betrekking tot de posten (...) 7 (plaatsen camerasysteem bij woning benadeelde) voor vergoeding in aanmerking komt. Weliswaar strekken de aanschaf van een (...) camerasysteem ertoe soortgelijke feiten in de toekomst te voorkomen en/of in het vervolg aanstonds de politie te kunnen bereiken, maar het hof neemt aan dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt als gevolg van de bewezen verklaarde feiten, zodat deze hiervoor een conditio sine qua non vormen. Voornoemde kosten zijn redelijkerwijs toe te rekenen aan en het rechtstreekse gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte.”
2.2.4Met betrekking tot de op te leggen straf heeft het hof onder meer overwogen:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [benadeelde] , zijnde zijn expartner. Hierdoor is gedurende een periode van circa een maand inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van voornoemd slachtoffer. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagden. De bewezen verklaarde belaging heeft het slachtoffer, blijkens de door haar gedane aangiftes en de ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen, ernstig gehinderd in haar dagelijks leven. Voorts heeft zij hierdoor hevige gevoelens van angst en onveiligheid ervaren, waardoor zij zich op enig moment zelfs niet meer veilig voelde in haar eigen woning. Dit alles rekent het hof verdachte zwaar aan.”
2.3Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.3.1.)
2.4Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de kosten van het plaatsen van het camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 Sv . Dit oordeel getuigt, gelet op wat hiervoor onder 2. 3 is overwogen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat het onder 2.2.2 weergegeven schadeonderbouwingsformulier inhoudt dat de benadeelde ongeveer twee weken na de aanvang van de bewezenverklaarde belaging een beveiligingscamera heeft aangeschaft om haar door de belaging ontstane gevoel van onveiligheid te verminderen en dat het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte hevige gevoelens van angst en onveiligheid heeft ervaren waardoor zij zich op een gegeven moment zelfs niet meer veilig voelde in haar eigen woning.Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.5De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.