E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:HR:2021:576
Hoge Raad, 19/02973

Inhoudsindicatie:

Post-Keskin zaak. Mishandeling van fietsenmaker, art. 300.1 Sr. 1. HR gaat in op uitspraak van EHRM in zaak Keskin tegen Nederland (nr. 2205/16) en betekenis van die uitspraak voor beoordeling van verzoeken tot oproepen en horen van getuigen door Nederlandse strafrechter en voor gebruik van verklaringen van getuigen voor bewijs in gevallen waarin verdediging niet behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ondervragingsrecht uit te oefenen. 2. Afwijzing van ttz. in h.b. gedaan getuigenverzoek (aangever en ander).

Ad 1. HR bespreekt zijn eerdere rechtspraak (HR:2014:1496 en HR:2017:1015), uitspraak van EHRM in zaak Keskin en enkele uitgangspunten van Nederlands stelsel m.b.t. oproepen en horen van getuigen. Vervolgens zet HR uiteen dat uitspraak van EHRM in zaak Keskin aanleiding geeft tot bijstellen van eisen die in eerdere rechtspraak door HR zijn geformuleerd over onderbouwing van verzoeken van verdediging tot oproepen en horen van getuigen. Ten slotte maakt HR enkele opmerkingen over bieden van gelegenheid voor uitoefening van ondervragingsrecht en beoordeling van ‘overall fairness’ van procedure. Uitspraak van EHRM heeft tot gevolg dat in gevallen waarin getuige een verklaring met belastende strekking heeft afgelegd, het belang bij oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. In die gevallen zal indringender dan voorheen vraag onder ogen moeten worden gezien of ondervragingsgelegenheid kan en moet worden gerealiseerd. Daarnaast onderstreept uitspraak van EHRM het belang dat rechter, alvorens bewezenverklaring wordt aangenomen mede o.g.v. verklaring van niet-ondervraagde getuige, nagaat of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Uit uitspraak van EHRM volgt echter niet dat ondervragingsrecht met zich brengt dat verzoek van verdediging tot horen van getuige die verklaring met belastende strekking heeft afgelegd, steeds voor toewijzing in aanmerking komt, ongeacht desbetreffende factoren en gewicht van die verklaring in het licht van overige resultaten van strafvorderlijk onderzoek.

Ad 2. Hof heeft verzoek tot horen van A en B als getuigen afgewezen omdat, gelet op onderbouwing van dat verzoek en tijdsverloop sinds pleegdatum van tlgd. feit, horen van deze getuigen niet noodzakelijk is. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, omdat aan dat verzoek ten grondslag is gelegd dat strekking van eerder door A en B afgelegde en in dossier gevoegde verklaringen belastend is voor verdachte en dat verdachte de juistheid van de waarneming van tlgd. gedraging van verdachte door die getuigen (om meerdere redenen) betwist. HR neemt hierbij in aanmerking dat hof bewezenverklaring heeft aangenomen o.g.v. uitsluitend door verdachte betwiste verklaringen van A en B zonder dat verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, terwijl hof geen blijk ervan heeft gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces.

Volgt vernietiging en terugwijzing.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie