Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02102
Datum 12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 juli 2020, nummer 22-000500-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde ‘de verdachte zorgt ervoor dat wanneer hij in een ruimte is met minderjarigen, hierbij altijd toezicht is van een volwassene, die kennis draagt van de veroordeling van de veroordeelde’ en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1Het cassatiemiddel klaagt dat de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde: “de verdachte zorgt ervoor dat wanneer hij in een ruimte is met minderjarigen, hierbij altijd toezicht is van een volwassene, die kennis draagt van de veroordeling van de veroordeelde” in strijd met artikel 14c lid 2, onder 14°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet uitsluitend het gedrag van de veroordeelde betreft.
3.2Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft daarbij als bijzondere voorwaarden gesteld dat:
“- de verdachte verplicht is zich te melden bij Reclassering Nederland en zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling dit noodzakelijk vindt;
- de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt, onder ambulante behandeling zal stellen van forensische polikliniek De Waag, dan wel een soortgelijke instelling, teneinde zich te laten behandelen voor zijn zedenproblematiek en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
- de verdachte geen contact – direct noch indirect – opneemt met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- de verdachte wordt verplicht zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt te houden aan de volgende gedragsbepalingen:
o (I) de verdachte zal zich inspannen om een dagbesteding te verkrijgen en te behouden en onthoudt zich van werkzaamheden, waarbij hij alleen met minderjarigen is;
o (II) de verdachte zorgt ervoor dat wanneer hij in een ruimte is met minderjarigen, hierbij altijd toezicht is van een volwassene, die kennis draagt van de veroordeling van de veroordeelde;
o (III) de verdachte werkt mee aan ambulante woonbegeleiding of begeleid wonen indien en zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.”
3.3.1Artikel 14c lid 2 Sr luidt, voor zover van belang:
“2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14° andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.”
3.3.2Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, onder 14 °, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215).
3.4De door het hof gestelde bijzondere voorwaarde: “de verdachte zorgt ervoor dat wanneer hij in een ruimte is met minderjarigen, hierbij altijd toezicht is van een volwassene, die kennis draagt van de veroordeling van de veroordeelde” is in strijd met genoemde bepaling omdat het niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde of hij zich in een ruimte met minderjarigen zal bevinden en of hierbij een volwassene aanwezig zal zijn die toezicht houdt en bovendien kennis draagt van de veroordeling van de veroordeelde.
3.5Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen en de bijzondere voorwaarde vernietigen.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de daarin gestelde bijzondere voorwaarde: “de verdachte zorgt ervoor dat wanneer hij in een ruimte is met minderjarigen, hierbij altijd toezicht is van een volwassene, die kennis draagt van de veroordeling van de veroordeelde”;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2021.