Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Medeplegen diefstal met geweld in woning, art. 312.2.2 Sr. 1. Is sprake van “ernstige bezwaren” tegen verdachte t.t.v. het door OvJ gegeven bevel tot afname van celmateriaal t.b.v. DNA-onderzoek a.b.i. art. 151b.1 Sv? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.

Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:1997:ZD0647 inhoudende dat voor bestaan van “ernstige bezwaren” a.b.i. art. 151b.1 Sv meer is vereist dan enkel redelijk vermoeden van schuld aan het in die bepaling bedoelde misdrijf ter zake waarvan bevel tot afname van celmateriaal t.b.v. DNA-onderzoek wordt gegeven. Hof heeft geoordeeld dat t.t.v. bevel “ernstige bezwaren” tegen verdachte bestonden op de grond dat telefoon van verdachte in nacht voor woningoverval een mast in pleegplaats heeft aangestraald, aangevers hadden verklaard dat hoogst waarschijnlijk bekenden van hen bij overval betrokken waren terwijl verdachte voor één van aangevers gewerkt had en verdachte op pleegdatum beschikte over bestelbus zoals die was waargenomen nabij plaats delict. Hierbij heeft hof klaarblijkelijk betrokken dat die bestelbus blijkens opdruk toebehoorde aan autoverhuurbedrijf en t.t.v. afgeven van bevel uit onderzoek van politie was gebleken dat op pleegdatum slechts 3 personen een bestelbus van waargenomen merk en type hadden gehuurd bij dat autoverhuurbedrijf en verdachte op tijdstip van woningoverval één van die bestelbussen in gebruik had. Een en ander getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.

Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/05347

Datum 28 september 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 november 2019, nummer 23-003236-15, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben Th.O.M. Dieben en G.A. Jansen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft M. Groen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat van de benadeelde partijen heeft tevens een verweerschrift ingediend.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen met toepassing van artikel 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake was van “ernstige bezwaren” tegen de verdachte ten tijde van het door de officier van justitie gegeven bevel tot afname van celmateriaal van de verdachte ten behoeve van DNA-onderzoek, als bedoeld in artikel 151b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

2.2.1

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij op 15 januari 2011 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, en een gouden trouwring en een gouden armband met daaraan gouden munten en een zilveren schakelarmband met bedels en een gouden ring, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [C], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader(s):

- naar de woning gelegen aan de [a-straat 1] van die [benadeelde 1] zijn gegaan en

- een wenkende beweging naar die [benadeelde 1] heeft/hebben gemaakt waarna zij, [benadeelde 1], de deur heeft geopend en

- vervolgens die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgepakt en die [benadeelde 1] heeft/hebben omgedraaid en die [benadeelde 1] op de grond heeft/hebben gelegd en

- de handen en de mond van die [benadeelde 1] met tape heeft/hebben vastgeplakt en

- die [benadeelde 1] over de grond heeft/hebben getrokken en vervolgens die [benadeelde 1] een kast in heeft/hebben getrokken en

- tegen die [benadeelde 1] heeft/hebben gezegd: “Blijf rustig mevrouw”, en

- vervolgens heeft/hebben gezegd dat zij, [benadeelde 1], onder schot gehouden moest worden, en

- de kast waarin die [benadeelde 1] zat, op slot heeft/hebben gedaan waardoor die [benadeelde 1] opgesloten zat in die kast.”

2.2.2

Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:

“5. Een proces-verbaal verhoor getuige met nummer 2011003418-9 van 18 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 137 tot en met 138].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 januari 2011 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:

Op zaterdag 15 januari 2011, omstreeks 18.00 uur, was ik thuis. Ik zat op de bank en keek TV. Mijn bank kijkt uit op de openbare weg, de [a-straat] te [plaats]. Ik weet dat het ongeveer 18.00 uur was omdat een vriend van mijn zoon omstreeks 18.15 uur zou worden opgehaald. Het viel mij op dat er een bestelbus, blauw van kleur en met het opschrift [A] een aantal keren heen en weer reed. Ik zag dat deze bestelbus een keer of 6 voor mijn woning langsreed. Dit was in zeer korte tijd. Ik kreeg het idee dat de bestuurder een huis of de weg aan het zoeken was. Ik zag dat een blauwe bus was met gele letters [A].

De bus viel mij pas op toen hij een paar keer voor mijn woning langsreed. Hij reed eerst in de richting van de [b-straat] en kort daarna weer in de richting van het centrum. Dit in totaal drie keer heen en weer. Nadat de bus weer langs mijn woning was gereden in de richting van het centrum zag ik dat de bestelbus ging parkeren aan de voor hem uiterste rechterzijde van de weg. Ik zag namelijk dat de bus eerst een stukje de brug opreed. Vervolgens stopte de bus. Ik dacht nog bij mijzelf zal er een tegenligger aankomen? Er kan namelijk maar een auto tegelijk over de brug. Ik was inmiddels van de bank opgestaan en ben voor het zijraam gaan staan. Ik zag vervolgens dat de bus achteruitreed. De bus werd vervolgens geparkeerd aan de uiterst rechterzijde van de straat. Ik zag dat de bus met zijn voorzijde zowat tegen de ophaalbrug aan stond. Ik vond dit vreemd. Je zet je auto niet zo dicht op/tegen de brug. Op de plek waar de bus stond geparkeerd is geen straatverlichting. Ik zag dat er geen binnenverlichting in de bus aanging. Ik heb geen mensen in de bus zien zitten. Ik heb ook niemand zien uitstappen uit de bus. Ik zag op en gegeven moment dat de verlichting van de bus uitging. Ik heb geen beweging gezien in de bus.

Ik denk dat de bus er ongeveer 5 tot 10 minuten heeft gestaan. Ik heb de bus niet weg zien rijden. Ik weet zeker dat het een donkerblauwe bestelbus met het opschrift [A] was. De bestelbus had geen ramen aan de zijkant dus het was geen personenbus. De letters [A] stonden op de zijkant van de bus iets onder het midden.

6. Een proces-verbaal Videobeelden Politiebureau [plaats] van zaterdag 15 januari 2011 17:00 uur tot 18.30 uur met nummer 2011003418-22 met fotobijlagen van 9 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 150 tot en met 153].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:

Op zaterdag 15 januari 2011 omstreeks 18.24 uur kwam er bij de meldkamer van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland een melding binnen van een gewapende overval op een woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats].

Aan de [c-straat 1] te [plaats] is het politiebureau gevestigd. Dit politiebureau is gevestigd op de kruising [a-straat] - [c-straat].

Dit politiebureau is voorzien van diverse beveiligingscamera’s, die gericht zijn op de openbare weg. De beelden, opgenomen middels deze beveiligingscamera’s zijn veilig gesteld en in beslag genomen.

Bij het politiebureau [plaats] zijn in totaal 4 beveiligingscamera’s geïnstalleerd.

Twee van deze beveiligingscamera’s waren in werking.

Beveiligingscamera 1 heeft zicht op de kruising [c-straat] - [a-straat].

Beveiligingscamera 3 heeft zicht op de [a-straat].

Op de beveiligingscamera’s is een bestelbusje van verhuurbedrijf “[A]” zien. Door een bewoonster van [a-straat 2] wordt verklaard dat een busje van voornoemd verhuurbedrijf op zaterdag 15 januari 2011 omstreeks 18.00 uur ter hoogte van de ophaalbrug op de [a-straat] heeft gestaan. Ook heeft de bewoonster van [a-straat 2] verklaard dat voornoemd bestelbusje meerdere keren heen en weer reed.

In dit proces-verbaal worden alleen de beelden van het “[A]” bestelbusje vastgelegd. Hiervoor heb ik, verbalisant twee Cd-Roms bekeken.

Deze Cd-Roms bevatten opnames van zaterdag 15 januari 2011 17.00.00 uur tot en met 18.30.00 uur.

Er is niet vastgesteld dat de tijden van de opnames van de beveiligingscamera’s exact gelijk lopen met de daadwerkelijke tijd.

Op foto’s is te zien dat een bestelbusje van “[A]” autoverhuur op zaterdag 15 januari 2011 omstreeks 17:41:18 uur rechts afslaat de [a-straat] in. Vervolgens komt bovengenoemd bestelbusje vermoedelijk omstreeks 18:18:03 uur vanuit de [a-straat] en slaat links af de [c-straat] in.

7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11JZ 2011003418-22 met fotobijlagen van 16 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 184 tot en met 187].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):

Op 10 februari 2011, omstreeks 13.45 uur, hebben wij een onderzoek ingesteld, op locatie de [a-straat 1], [plaats] waarbij het volgende is bevonden:

Bevindingen

In verband met een overval op een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] (dd. 15 januari 2011) werd door ons het [A] autoverhuurbedrijf, gevestigd aan de [d-straat 1] te […] Amsterdam bezocht. Aldaar hebben wij gesproken met de bedrijfsleider, namelijk [betrokkene 8]. Door een getuige was namelijk gezien dat een verhuurbusje van [A], een model Citroen Jumpy op die dag over de [a-straat] heeft gereden en nabij genoemde woning geparkeerd heeft gestaan. Aan bedrijfsleider [betrokkene 8] was al gevraagd en gevorderd wie de huurders waren van zo’n Jumpy op die zaterdag 15 januari 2011. Om zeker te zijn of het gehuurde voertuig inderdaad een Citroen Jumpy was, werden door ons een tweetal foto’s getoond van het [A] verhuurbusje, wat was te zien op camerabeelden van het politiebureau te [plaats] ten tijde van de overval. Na het tonen van deze twee foto’s bevestigde [betrokkene 8] ons dat dit [A] busje een Citroen Jumpy was. [betrokkene 8] herkende de Jumpy onder andere aan de kentekenverlichting, aan de aanwezige sierbalk aan de zijkant van het voertuig, aan de achter verlichting en het aanwezige autonummer gevestigd op de rechterachterzijde van het voertuig.

Hieruit bleek dat een drietal personen zo’n type Jumpy hadden gehuurd, onder andere mevr. [betrokkene 2] uit [plaats]. Desgevraagd gaf [betrokkene 8] ons gegevens van deze personen met betrekking tot telefoonnummers en betalingsgegevens, namelijk creditkaartgegevens en bankrekeningnummers.

Uit de persoonsgegevens bleek dat; 1) mevr. [betrokkene 2] op vrijdag 14 januari 2011, omstreeks 17.30 uur een Citroen Jumpy, kenteken [kenteken], autonummer [001] had gehuurd bij het filiaal [e-straat 1] te Amsterdam (West). Zij had betaald via de pin met het bankrekeningnummer: [002]. Op zondag 16 januari 2011, omstreeks 09.20 uur werd de bestelbus teruggebracht aan dit filiaal. [betrokkene 2] had zich gelegitimeerd met haar rijbewijs en gaf tevens haar telefoonnummer ([telefoonnummer]) door.

8. Een proces-verbaal verhoor getuige met nummer 2011003418-31 van 22 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 198 tot en met 205].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 januari 2011 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:

Op dinsdag 22 maart 2011 te 13:20 uur, hoorden wij op de Haarlemmerweg te Amsterdam als getuige:

Achternaam : [betrokkene 2]

Voornamen : [betrokkene 2]

Geboren : [geboortedatum] 1988

Geboorteplaats/land : [geboorteplaats]

Geslacht : Vrouw

v = vraag a = antwoord

v: Jij hebt in het weekend van 15 januari een [A]-busje gehuurd. Wie heeft het gehuurd? Hoe is dat gegaan?

a: Ik heb vrijdag aan het eind van de middag het busje opgehaald. Met mijn rijbewijs en toen heb ik een contract getekend en de borg betaald met de pin. Toen heb ik het busje meegenomen voor de verhuizing, want ik was aan het verhuizen toen.

v: Hoe lang heb je het busje gebruikt?

a: Ik heb hem vrijdag opgehaald, zaterdag gehad en ik moet hem zondag voor tien uur ’s ochtends weer terug brengen.

v: Wie heeft het busje bestuurd?

a: Ik heb hem bestuurd en mijn vriend heeft hem ook bestuurd. Hij heeft hem vrijdag nog gehad en ik heb hem zaterdag ochtend gehad. Hij is er ‘s middags nog mee weggeweest en is toen ’s avonds er weer mee terug gekomen.

v: Je vertelde dat je vriend ook in het busje heeft gereden. Hoe heet je vriend?

a: Hij heet [verdachte].

v: En hij is geboren?

a: In [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

v: Zaterdag heeft hij het busje gebruikt?

a: Om een uur of een (13.00 uur) ‘s middags is hij naar zijn huis gegaan. Hij had het busje nodig om zijn moeder te brengen of zo en toen is hij om tien uur (22.00 uur) ‘s avonds weer terug gekomen.

9. Een proces-verbaal verhoor getuige met nummer 2011003418-28 van 1 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 732 tot en met 735].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 april 2011 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:

Mijn vriendin is als getuige verhoord.

V: Je hebt een relatie met [betrokkene 2].

A: Ja, al vier jaar.

V: [betrokkene 2] heeft een busje gehuurd in het weekend van 15 januari 2011.

A: [betrokkene 2] ging verhuizen. Ik heb haar geholpen.

V: Wie hebben er nog meer geholpen?

A: Alleen zij en ik.

V: Wat hebben jullie daarna gedaan?

A: Ik ben met het busje naar huis gereden.

V: Wat voor busje was het?

A: Het was een [A] busje.”

2.2.3

Het hof heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer van de raadsvrouw dat geen ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden ten tijde van het geven van het bevel als bedoeld in artikel 151b lid 1 Sv als volgt samengevat en verworpen:

“Afname DNA

Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij de verdachte onrechtmatig DNA materiaal is afgenomen, aangezien op het moment van deze onvrijwillige afname geen sprake was van ernstige bezwaren jegens de verdachte, terwijl artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dit wel vereist. Het verkregen DNA-materiaal moet op grond van artikel 359a lid Sv van het bewijs worden uitgesloten.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit verweer verworpen moet worden. Ten tijde van de afname van celmateriaal van de verdachte bestonden ernstige bezwaren jegens hem. De verdachte beschikte immers op 15 januari 2011 over een bestelbusje, zoals is waargenomen nabij de plaats delict, de telefoon van de verdachte heeft in de nacht voor de woningoverval een mast in [plaats] aangestraald en de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben verklaard dat hoogstwaarschijnlijk bekenden van hen bij de overval betrokken waren. De verdachte had volgens [benadeelde 2] in 2010 voor hem gewerkt. Het DNA-materiaal is dus rechtmatig bij de verdachte afgenomen.”

2.2.4

Het zich bij de stukken bevindende (afschrift van het) bevel als bedoeld in artikel 151b lid 1 Sv houdt onder meer in dat dit bevel op 7 mei 2013 door de officier van justitie is gegeven.

2.3

Artikel 151b lid 1 Sv luidt:

“De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat van de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 151a, eerste lid, indien hij zijn schriftelijke toestemming weigert. Artikel 151a, tweede en vierde tot en met tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.”

2.4

Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat voor het bestaan van “ernstige bezwaren” als bedoeld in artikel 151b lid 1 Sv meer is vereist dan enkel een redelijk vermoeden van schuld aan het in die bepaling bedoelde misdrijf ter zake waarvan het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek wordt gegeven (vgl. HR 18 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0647).

2.5

Het hof heeft geoordeeld dat ten tijde van het door de officier van justitie gegeven bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 151b lid 1 Sv , “ernstige bezwaren” tegen de verdachte bestonden. Daaraan heeft het hof ten grondslag gelegd dat de telefoon van de verdachte in de nacht voor de woningoverval een mast in de pleegplaats [plaats] heeft aangestraald, de aangevers hadden verklaard dat hoogstwaarschijnlijk bekenden van hen bij de overval betrokken waren en de verdachte voor één van de aangevers gewerkt had, en de verdachte op de pleegdatum beschikte over een bestelbus zoals die was waargenomen nabij de plaats delict. Hierbij heeft het hof klaarblijkelijk betrokken dat die bestelbus blijkens een opdruk toebehoorde aan autoverhuurbedrijf [A] en ten tijde van het afgeven van het bevel uit onderzoek van de politie was gebleken dat op de pleegdatum slechts drie personen een bestelbus van het waargenomen merk en type hadden gehuurd bij dat autoverhuurbedrijf, en de verdachte op het tijdstip van de woningoverval één van die bestelbussen in gebruik had. Een en ander getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.

2.6

Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3 Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.

3.2

Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.

3.3

Het cassatiemiddel slaagt in zoverre. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4. Beoordeling van de namens de verdachte en de benadeelde partijen voorgestelde cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;

- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature