Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/01386
Datum 24 april 2020
ARREST
In de zaak van
[de man],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [de man],
advocaat: A.H.M. van den Steenhoven,
tegen
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [de vrouw],
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak 417949/HA ZA 12-525 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 oktober 2012;
de arresten in de zaak 200.120.835/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 december 2014, 3 februari 2015 (herstelarrest), 26 januari 2016, 14 februari 2017 en 18 december 2018.
[de man] heeft tegen het arrest van het hof van 18 december 2018 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [de vrouw] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [de man] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 24 april 2020.