Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Schennis van de eerbaarheid door op straat geslachtsdeel te tonen aan voorbijganger, art. 239.1 Sr. Unus testis, art. 342.2 Sv. Vindt verklaring aangeefster voldoende steun in aanwezigheid verdachte vlakbij (beweerde) plaats delict kort na voorval en omstandigheid dat aangeefster kort na voorval heeft gebeld met politie en haar echtgenoot? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM2452 m.b.t. bewijsminimum van art. 342.2 Sv. ‘s Hofs oordeel dat bewijs dat verdachte het tlgd. heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen o.g.v. hetgeen aangeefster heeft verklaard maar dat door haar vermelde f&o voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, is niet z.m. begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door hof in dit verband in aanmerking genomen aanwezigheid van verdachte in de nabijheid van beweerde plaats delict kort nadat tlgd. voorval zich had voorgedaan, terwijl dat niet anders wordt door enkele omstandigheid dat aangeefster kort na tlgd. voorval telefonisch contact heeft gezocht met politie en met haar echtgenoot. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/00545

Datum 14 april 2020

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2019, nummer 21/003791-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.C. Polat, advocaat te Breukelen, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat het oordeel van het hof dat is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk is.

De uitspraak van het hof

2.2.1

Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:

“hij op of omstreeks 12 maart 2017 te Enschede de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Thomas de Keyserstraat en/of de Cornelis Troostlaan, hierin bestaande dat verdachte, nadat hij aan voorbijgangster [slachtoffer 2] had gevraagd om een doekje omdat hij had geplast, terwijl hij zijn trainingsbroek omlaag had, zijn ontblote geslachtsdeel (in erectie) heeft getoond aan die [slachtoffer 2] .”

2.2.2

De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“5.

De aangifte door [slachtoffer 2] van 13 maart 2017 als opgenomen in het door [verbalisant 2] , brigadier, op 13 maart 2017 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina’s 5 tot en met 7, voor zover van belang inhoudende:

[slachtoffer 2] deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, op zondag 12 maart 2017 tussen 09.15 uur en 09.41 uur. Ik liep met de hond van mijn dochter richting de Cornelis Troostlaan. De man zag ik toen staan op de hoek van de Thomas de Keyserstraat en de Cornelis Troostlaan. Hij stond met zijn gezicht naar een heg gekeerd die daar op de hoek staat. Ik zag hem dus eerst vanaf de rugzijde. Naarmate ik dichter bij hem kwam draaide de man zich om naar mijn richting. Ik zag zijn gezicht en ik hoorde de man netjes zeggen: “Mag ik u wat vragen.” Hij vroeg dit in netjes Nederlands. Ik zei; “Tuurlijk mag dat.” Ik hoorde de man toen vragen of ik een doekje had omdat hij had geplast. Toen had ik het pas in de gaten. Ik zag toen dat de man een parka jas aan had die aan de voorkant open was. Ik zag dat hij een donkerblauwe trainingsbroek droeg met een witte streep.

Ik zag dat hij een shirt droeg die gewoon naar beneden hing. Zijn trainingsbroek was omlaag en ik zag zijn blote geslachtsdeel en zijn blote ballen die over de trainingsbroek hing. Ik zag dat de blote penis van de man in een erectie was.

Hij deed heel popie jopie en riep iets van:

“Vind je dit niet lekker dan, heb jij geen kerel dan”

Toen heb ik hem gewaarschuwd dat hij uit moest kijken omdat ik een Turkse man had. Ik ben toen richting het huis van mijn dochter gelopen, dus in de richting weer van de Thomas de Keyserstraat. Ik zag dat de man mij achtervolgde met zijn praatjes waar ik niet meer op reageerde.

Toen hij uit zicht was, heb ik de politie gebeld. Ik heb een beschrijving doorgegeven van de man. Ik heb vervolgens mijn echtgenoot gebeld.

De man was ongeveer tussen de 25 of 30 jaar oud, donker antraciet grijze parka jas van katoen, de jas had twee touwtjes onderaan de boord en een rits en capuchon, donkerblauwe trainingsbroek met een witte enkele brede streep, donkere sportschoenen.

6.

Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden brigadier, als opgenomen in het door hen op 12 maart 2017 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces‑verbaal, dossierpagina’s 11 en 12, voor zover van belang inhoudende:

Op zondag 12 maart 2017, omstreeks 09.43 uur, waren wij belast met noodhulp en in uniform gekleed. Wij kregen van de regionale meldkamer te Hengelo de opdracht te gaan naar de Thomas de Keyserstraat te Enschede, waar een vrouw, ( [slachtoffer 2] ), was geconfronteerd met een man die ten opzichte van haar openbare schennis had gepleegd. Lopende op de Thomas de Keyserstraat had een man zijn geslachtsdeel aan haar getoond.

Meldster gaf van deze man het volgende signalement op: Een man met een Turks uiterlijk, leeftijd tussen 20 en 30 jaar.

Hij droeg een blauwe trainingsbroek met strepen aan de zijkant en een lange donkere zogenaamde Parka-jas. De man zou zijn weggelopen in de richting van de school aan de Gerard Terborghstraat.

Wij gingen met de dienstauto ter plaatse. Toen wij op de Elferinksweg reden, zagen wij ter hoogte van de Wethouder Nijhuisstraat een man lopen die volledig aan het door de meldster opgegeven signalement voldeed.”

2.2.3

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

“Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 12 maart 2017 met de hond van haar dochter over straat liep. Zij zag een man op de hoek van de straat staan. De man vroeg haar of zij een doekje voor hem had omdat hij had geplast. Aangeefster zag toen dat de man een parka jas aan had die aan de voorkant open was. Hij had een donkerblauwe trainingsbroek aan met een witte streep en zijn trainingsbroek zat omlaag. Zij zag zijn blote geslachtsdeel en zijn blote ballen die over de trainingsbroek hingen. De blote penis was in een erectie. De man riep nog verschillende dingen naar aangeefster. Aangeefster heeft hem gewaarschuwd en is vervolgens in de richting van het huis van haar dochter gelopen. Toen de man uit het zicht was, heeft zij de politie gebeld. Vervolgens heeft zij haar echtgenoot gebeld. Zij heeft als signalement van deze persoon opgegeven: een man van tussen de 25 en 30 jaar oud met een donker antraciet grijze parka jas van katoen aan met twee touwtjes onderaan de boord en een rits en capuchon en een donkerblauwe trainingsbroek met een witte enkele brede streep en donkere sportschoenen aan.

Wanneer verbalisanten korte tijd later ter plaatse komen, treffen zij in de directe nabijheid van de plaats-delict een man aan die volledig aan het door aangeefster opgegeven signalement voldoet.

Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige, in dit geval [slachtoffer 2] , onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaring moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen, gelet op het feit dat verdachte, met dit specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen.”

Het oordeel van de Hoge Raad

2.3

Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv , maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).

2.4

In deze zaak is het oordeel van het hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard, maar dat de door haar vermelde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door het hof in dit verband in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de beweerde plaats delict kort nadat het tenlastegelegde voorval zich had voorgedaan, terwijl dat niet anders wordt door de enkele omstandigheid dat de aangeefster kort na het tenlastegelegde voorval telefonisch contact heeft gezocht met de politie en met haar echtgenoot.

2.5

Het middel is terecht voorgesteld.

3 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klacht over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;

- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature