Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03850 Br
Datum 15 december 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2019, nummers RK 19/1525 t/m RK 19/1537, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a in verbinding met artikel 5.4.10 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager 1] ,
[klager 2] ,
[klager 3] ,
[klager 4] ,
[klager 5] ,
[klager 6] ,
[klager 7] ,
[klager 8] ,
[klager 9] ,
[klager 10] ,
[klager 11] ,
[klager 12] ,
en
[klager 13] ,
alle gevestigd te [plaats] ,
hierna: de klagers.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers en het openbaar ministerie. Het door het openbaar ministerie ingestelde beroep is ingetrokken.
Namens de klagers heeft V.J.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij rolbeslissing van 7 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1227) heeft de rolraadsheer van de Hoge Raad beslist op een door het openbaar ministerie ingediend verzoek tot geheimhouding van bepaalde stukken.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft op 1 september 2020 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan en dat de Hoge Raad zal bevelen dat de stukken in handen van de rechter-commissaris in die rechtbank worden gesteld.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de beslissing van de rechtbank om geen toegang te verlenen tot de behandeling van het klaagschrift in raadkamer aan [betrokkene 1] , als wettelijk vertegenwoordiger van de klagers. Het cassatiemiddel komt verder op tegen het oordeel van de rechtbank dat de klagers niet (door middel van een vertegenwoordiger) in raadkamer zijn verschenen.
2.2De zaak wordt hierdoor gekenmerkt dat ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) onder de klagers administratie in beslag is genomen en digitale gegevens zijn vastgelegd. Namens de klagers is vervolgens een klaagschrift op grond van artikel 552a in verbinding met artikel 5.4.10 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend. Het proces-verbaal van de achter gesloten deuren gehouden behandeling door de raadkamer houdt het volgende in:
“Klagers zijn - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet in raadkamer verschenen. Wel aanwezig waren hun advocaten, mrs. V.J.C. de Bruijn en L.C.A. Wijsman.
Mr. De Bruijn vraagt de rechtbank of [betrokkene 1] , die ook een afzonderlijk klaagschrift heeft ingediend, bij de behandeling van het onderhavige klaagschrift aanwezig kan zijn, omdat hij de bestuurder is van meerdere vennootschappen die als klagers optreden.
De voorzitter deelt mede dat [betrokkene 1] niet aanwezig kan zijn bij de behandeling van het onderhavig klaagschrift en verzoekt hem de zittingzaal te verlaten. Hierop verlaat [betrokkene 1] de zittingzaal.”
2.3Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 23 Sv luidt - voor zover hier van belang -:
“2. Door de raadkamer worden het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. (...)
6. Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.”
- Artikel 528 lid 1 Sv luidt:
“Indien een strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, doelvermogen of rederij, wordt deze rechtspersoon of dit doelvermogen tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de bestuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door een van hen en de rederij door de boekhouder of een der leden van de rederij. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen.”
2.4Ingevolge artikel 528 lid 1 Sv wordt, indien tegen een rechtspersoon een strafvervolging wordt ingesteld, de rechtspersoon vertegenwoordigd door de bestuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door één van hen. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen (vgl. HR 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8027). Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat artikel 528 lid 1 Sv, ook als geen sprake is van strafvervolging tegen de rechtspersoon, van toepassing is op de beklagprocedure van artikel 552a Sv , wanneer een rechtspersoon als klager dan wel als belanghebbende in een beklagprocedure over de inbeslagneming is betrokken.Het voorgaande betekent dat de rechtbank - ook indien de behandeling niet in het openbaar plaatsvindt - de in artikel 528 Sv bedoelde bestuurder die als vertegenwoordiger van de rechtspersoon optreedt toegang tot de behandeling van het klaagschrift in raadkamer moet verlenen, een en ander tenzij de rechtbank op grond van artikel 23 lid 6 Sv oordeelt dat het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.
2.5Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer was [betrokkene 1] verschenen in de zittingszaal en heeft (de voorzitter van) de rechtbank vervolgens, ondanks een daartoe namens de klagers gedaan verzoek, besloten geen toegang te verlenen aan [betrokkene 1] bij de behandeling van het klaagschrift met gesloten deuren, maar aan [betrokkene 1] het bevel gegeven de zittingszaal te verlaten. Dat proces-verbaal houdt verder in dat namens de klagers is aangevoerd dat [betrokkene 1] bestuurder is van “meerdere vennootschappen” van klagers.Gelet daarop en in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de rechtbank toepassing heeft willen geven aan artikel 23 lid 6 Sv, is de beslissing van de rechtbank dat [betrokkene 1] niet bij de behandeling aanwezig kon zijn niet begrijpelijk.
2.6Het cassatiemiddel is gegrond. Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de overige cassatiemiddelen niet nodig.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020.