Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03636
Datum 4 februari 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei 2019, nummer RK 19/685, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend
door
[klaagster 2],
geboren op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klaagster.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover de rechtbank het beklag ten aanzien van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen (voorwaardelijk) gegrond heeft verklaard en de teruggave daarvan heeft gelast per 28 juni 2019 en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het oordeel van de rechtbank dat het belang van de klaagster bij teruggave van dertien in de beschikking van de rechtbank vermelde gegevensdragers “thans, na een half jaar”, zwaarder moet wegen dan het belang van strafvordering, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
2.2Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.3.
2.3Naar aanleiding van de gegrondverklaring door de rechtbank van het beklag ten aanzien van de hierboven genoemde goederen “per 28 juni 2019” en het gelasten van de teruggave daarvan aan de klaagster “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen” merkt de Hoge Raad nog het volgende op. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van een voorwaardelijke beslissing over strafvorderlijk inbeslaggenomen voorwerpen. Is de rechter van oordeel dat het belang van strafvordering zich (nog) verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, dan dient hij het klaagschrift waarin de teruggave van die voorwerpen wordt verzocht ongegrond te verklaren. Is daarvan geen sprake, dan dient in de regel teruggave te worden gelast (vgl. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1692).
2.4De wet voorziet er ook niet in dat - zoals in de onderhavige zaak en de daarmee samenhangende zaak met nummer 19/03651 is beslist - de teruggave wordt gelast van voorwerpen ten aanzien waarvan in een andere zaak een last tot teruggave aan een andere klager is of wordt gegeven.
2.5Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover betrekking hebbend op de dertien voorwerpen ten aanzien waarvan het beklag “per 28 juni 2019” gegrond is verklaard en waarvan de teruggave aan de klaagster is gelast “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen”;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2020.