U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wet WOZ, vaststelling van waarde in beschikking op basis van artikel 28 Wet WOZ lager dan in beschikking op basis van artikel 22 Wet WOZ

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/03196

Datum 18 september 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE VUGHT

op het beroep in cassatie tegen de uitspraken van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 mei 2019, nrs. 18/00186 en 18/00187, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant (nrs. SHE 17/1102 en 17/1103) betreffende de beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor de jaren 2015 en 2016 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] . De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

Eerst daarna heeft de Hoge Raad vastgesteld dat twee beroepschriften in cassatie zijn ingediend met betrekking tot twee verschillende belastingjaren, deze ter griffie abusievelijk onder één zaaknummer zijn geregistreerd en het verweerschrift en de conclusies van repliek en dupliek kennelijk abusievelijk niet op beide beroepen in cassatie betrekking hebben. Na daartoe geboden gelegenheid heeft het College een aanvullend verweerschrift ingediend en belanghebbende een aanvullende conclusie van repliek.

2 Beoordeling van de klachten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Belanghebbende heeft samen met zijn zus een woning verkregen uit de nalatenschap van [A] (hierna: erflater), overleden op 9 juli 2012.

2.1.2

De waarde van de woning voor de jaren 2015 en 2016 was naar de peildata 1 januari 2014 respectievelijk 1 januari 2015 ten aanzien van de erfgenamen van erflater bij beschikkingen vastgesteld op € 522.000 respectievelijk € 517.000.

2.1.3

De heffingsambtenaar van de gemeente Vught (hierna: de heffingsambtenaar) heeft, na daartoe strekkende verzoeken, aan belanghebbende op 13 november 2016 op grond van artikel 28 Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) beschikkingen voor de jaren 2015 en 2016 afgegeven. Daarbij heeft hij de waarde voor het jaar 2015 vastgesteld op € 490.000 en voor het jaar 2016 op € 475.000.

2.2.1

Voor het Hof was in geschil of de waarde van de woning naar de peildata 1 januari 2014 en 1 januari 2015 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

2.2.2

Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de waarde van de woning naar de peildata 1 januari 2014 en 1 januari 2015 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Daarbij heeft het Hof geoordeeld dat de waardevaststelling op grond van beschikkingen op grond van artikel 28 Wet WOZ lager kan zijn dan de waardevaststelling op grond van de initiële beschikkingen. Het Hof heeft hiervoor verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3934, waarin is geoordeeld dat de beschikking op grond van artikel 26 Wet WOZ een nieuwe waardevaststelling behelst en niet slechts de bekendmaking van een reeds eerder ten aanzien van een andere persoon genomen besluit aangaande de waardevaststelling. Het Hof heeft geoordeeld dat dit ook geldt voor een beschikking op grond van artikel 28 Wet WOZ .

2.3

Voor zover belanghebbende in cassatie zijn in hoger beroep gehouden betoog dat de waardebepaling op grond van een beschikking op de voet van artikel 28 Wet WOZ niet lager kan zijn dan de initi ële beschikking handhaaft, faalt het. Daarbij is van belang dat de beschikking op grond van artikel 28 Wet WOZ een nieuwe waardevaststelling behelst (vgl. rechtsoverweging 4.3 van het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3934). Het oordeel van het Hof geeft daarom niet blijk van onjuiste rechtsopvatting.

2.4

De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature