Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03359 Bv
Datum 15 september 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2019, nummer RK 17/2412, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager 3],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
[klager 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
[klager 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klagers.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers.
Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep niet gericht tegen de beschikking voor zover het klaagschrift daarin gegrond is verklaard.
Namens de klagers heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s‑Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1Het cassatiemiddel klaagt dat het klaagschrift ten onrechte niet is behandeld door de economische raadkamer van de rechtbank en dat de beschikking ten onrechte niet is gewezen door de economische raadkamer van de rechtbank.
2.2Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.
3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2020.