Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Schadestaatprocedure. Contractenrecht. Voordeelstoerekening, art. 6:100 BW. Verhouding tussen hoofdprocedure en schadestaatprocedure. Onbegrijpelijke uitleg van de uitspraak in de hoofdprocedure en de daarin vastgestelde grondslag voor de aansprakelijkheid.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 19/02143

Datum 19 juni 2020

ARREST

In de zaak van

[eiser],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

hierna: [eiser],

advocaat: J.H.M. van Swaaij,

tegen

R&R SYSTEMS HOLDING B.V.,gevestigd te Gemert,

VERWEERSTER in cassatie,

hierna: R&R,

advocaat: M.S. van der Keur.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

de vonnissen in de zaak C/02/301037/HA ZA 15-409 van de rechtbank Zeeland- West-Brabant van 30 september 2015, 16 december 2015 en 25 januari 2017;

het arrest in de zaak 200.211.323/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2019.

[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

R&R heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [eiser] exploiteert intensieve varkenshouderijen in [plaats 1] en in [plaats 2]. Op grond van de toepasselijke milieuwetgeving is hij verplicht de stallen te voorzien van een erkend systeem dat de ammoniakemissie beperkt, in de praktijk een Groen Label Systeem genoemd.

(ii) R&R heeft een zogenaamd koeldeksysteem ontwikkeld, dat de ammoniakemissie vermindert door de bovenlaag van de mest in een mestkelder te koelen. Het koeldeksysteem is erkend als Groen Label Systeem.

(iii) [eiser] heeft ten behoeve van zijn bedrijven in [plaats 1] en [plaats 2] in 1995 respectievelijk 2002 met R&R een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten, strekkende tot levering en plaatsing van een koeldeksysteem.

(iv) Op beide locaties hebben zich problemen met betrekking tot het functioneren van het koeldeksysteem voorgedaan.

(v) [eiser] heeft met betrekking tot de levering van het koeldeksysteem voor zijn bedrijf in [plaats 2] een bedrag van € 28.203,-- onbetaald gelaten.

2.2.1

In de hoofdzaak in deze procedure heeft R&R in conventie van [eiser] betaling gevorderd van het hiervoor in 2.1 onder (v) genoemde bedrag. In reconventie heeft [eiser] van R&R nakoming gevorderd van de verplichtingen uit de overeenkomsten ter zake van de koeldeksystemen, en veroordeling van R&R tot betaling van de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffen volgens de wet. De rechtbank heeft de vordering van R&R in conventie toegewezen en de vorderingen van [eiser] in reconventie afgewezen.

2.2.2

In hoger beroep in de hoofdprocedure heeft [eiser] zijn vorderingen gewijzigd in die zin dat hij in plaats van nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomsten ontbinding heeft gevorderd. Deze eiswijziging heeft het hof niet toegestaan. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen bekrachtigd en voor zover in reconventie gewezen vernietigd, en R&R veroordeeld om aan [eiser] te betalen de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

2.2.3

Het hof heeft daartoe bij tussenarrest van 21 augustus 2012 onder meer het volgende overwogen:

“9. Op grond van deze bevindingen komt het hof tot het oordeel dat de problemen met beide systemen, voor zover deze veroorzaakt zijn door de schuine stand van de koelelementen en het niet op de goede plaats blijven van de afstandhouders als (“interne”) tekortkomingen van het systeem in elk geval aan R&R moeten worden toegerekend. R&R is immers verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de systemen heeft opgebouwd (de schuine stand van de koelelementen en de wijze waarop de afstandhouders zijn aangebracht).

Toerekening aan R&R van de problemen met de systemen dient echter eveneens plaats te vinden, voor zover deze zijn veroorzaakt door “de gescheiden mestopslag van drijfmest onder dichte vloeren en roostervloeren” alsmede door “de wijze van mestafvoer, waardoor meer dikke mest achterblijft”. Ook voor het in dit opzicht blijkbaar minder geschikt dan wel ongeschikt zijn van de systemen als zodanig voor de putconstructies te [plaats 1] en [plaats 2] is R&R verantwoordelijk. In dit verband is het volgende van belang.

Uit het rapport van de deskundige blijkt dat de aanwezige dikke mest in de kelders van [eiser] “het kernprobleem” is. In de toelichting op de vierde grief in het incidentele appel voert R&R aan dat deze dikke mest niet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, aan het door [eiser] gebruikte voer, maar aan de putconstructies op beide locaties is te wijten. Inderdaad is dit, zoals uit bovenstaande citaten blijkt, de opvatting van de deskundige. Van R&R, als ontwerper van het koeldeksysteem, mocht echter worden verwacht dat zij dit systeem voldoende op functionaliteit (ook) ten aanzien van putconstructies als die van [eiser] had onderzocht c.q. doen onderzoeken alvorens dit systeem op de markt te brengen. In elk geval had zij dit moeten doen alvorens van [eiser] de onderhavige opdrachten aan te nemen en uit te voeren. In overeenstemming met artikel 7:754 BW had zij [eiser] voor de kennelijke ongeschiktheid c.q. mindere geschiktheid van diens putconstructies voor haar koeldeksystemen moeten waarschuwen. Niet gesteld of gebleken is dat R&R vóór of bij het sluiten van de overeenkomst ten aanzien van de putconstructie voor de locatie [plaats 1] enige waarschuwing aan [eiser] heeft doen uitgaan of ten aanzien van de werking van het systeem in verband met die putconstructie een voorbehoud heeft gemaakt. Met betrekking tot de putconstructie te [plaats 2] stelt R&R dat zij – kennelijk vóór of bij het sluiten van de overeenkomst – aan [eiser] adviezen heeft verstrekt; deze zouden vervolgens door [eiser] in de wind zijn geslagen. [eiser] ontkent dit laatste en R&R heeft haar betreffende stellingen niet geconcretiseerd of onderbouwd. Zij geeft niet aan wat de inhoud van haar adviezen was en/of welke van die adviezen [eiser] niet zou hebben opgevolgd. Vast staat in elk geval dat R&R het koeldeksysteem te [plaats 2] heeft aangebracht, terwijl zij niet aanvoert – alvorens daartoe daadwerkelijk over te gaan – [eiser] voor de ongeschiktheid of mindere geschiktheid van de putconstructie en het daardoor mogelijk niet goed functioneren van het systeem – een en ander vanwege het beweerdelijk door hem niet opvolgen van de gegeven adviezen – te hebben gewaarschuwd.

Het vorenstaande is trouwens van overeenkomstige toepassing wanneer het ontstaan van de dikke mest tóch (mede) zou moeten worden toegeschreven aan het soort voer dat [eiser] aan zijn varkens verstrekte, zoals R&R, in afwijking van het thans ingenomen standpunt, eerder in en voorafgaande aan de procedure aanvoerde. Ook dan had R&R [eiser] moeten waarschuwen voor het niet goed functioneren van het systeem bij gebruik van het betreffende voer. R&R heeft immers niet weersproken dat het daarbij gaat om een gebruikelijk soort voer, zodat zij op erop bedacht moest zijn dat [eiser] dit aan zijn varkens verstrekte. (…).”

2.2.4

Bij eindarrest van 18 maart 2014 heeft het hof onder meer het volgende overwogen:

“2.9 In het tussenarrest van 21 augustus 2012 is onder meer geoordeeld dat R&R toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten. (…) In het onderhavige geval is nakoming naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet meer van R&R te vergen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de eerste ingebruikname van het systeem bij [eiser] inmiddels ongeveer achttien jaar geleden heeft plaatsgevonden, dat [eiser] zelf heeft gesteld dat R&R er niet in is geslaagd om het systeem deugdelijk te laten functioneren en dat uit het deskundigenbericht volgt dat het systeem in de gegeven omstandigheden niet goed kan functioneren omdat het niet geschikt is voor de betreffende locatie. Bij deze stand van zaken moet de conclusie luiden dat het overeengekomen systeem eenvoudigweg niet geschikt is en dat nakoming - daaruit bestaande dat het ongeschikte systeem tot een deugdelijk functioneren zou moeten worden gebracht - voor zover al niet onmogelijk dan toch in elk geval redelijkerwijs niet (meer) van R&R te vergen is. Dit betekent dat uitsluitend het tweede deel van de vordering van [eiser] in reconventie, inzake schadevergoeding op te maken bij staat, toewijsbaar is.”

2.3

In deze schadestaatprocedure heeft [eiser] bij dagvaarding in eerste aanleg gevorderd dat de door hem geleden schade wordt begroot op € 1.900.733,90 (exclusief BTW) en dat R&R wordt veroordeeld om dat bedrag aan hem te voldoen. Bij conclusie van repliek in eerste aanleg en bij memorie van grieven in hoger beroep heeft [eiser] deze eis gewijzigd en vermeerderd.

2.4

De rechtbank heeft R&R veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 60.940,85 aan vervangende schadevergoeding te voldoen. Bij datzelfde vonnis heeft de rechtbank ten aanzien van de aanvullende schadevergoeding partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het aangekondigde deskundigenonderzoek en iedere verdere beslissing aangehouden.

2.5

Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtbank R&R heeft veroordeeld om aan [eiser] € 60.940,85 te betalen. Het hof heeft de vordering ter zake van de vervangende schadevergoeding afgewezen en de zaak, voor zover het de aanvullende schadevergoeding betreft, teruggewezen naar de rechtbank. Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:

“3.5.6. [eiser] heeft onvoldoende betwist dat hij door de in geding zijnde schadetoebrengende gebeurtenis (het door R&R niet waarschuwen van [eiser] voor het feit dat het koeldeksysteem voor zijn bedrijfssituatie eenvoudigweg ongeschikt was) voordelen heeft genoten. Volgens de eigen stellingen van [eiser] zou hij immers, als R&R hem voor de ongeschiktheid van het koeldeksysteem voor zijn stallen had gewaarschuwd, destijds voor de locaties [plaats 1] en [plaats 2] luchtwassersystemen hebben aangeschaft die aanzienlijk duurder zouden zijn geweest dan de door R&R geleverde koeldeksystemen. [eiser] heeft bovendien niet gemotiveerd betwist dat die luchtwassersystemen een kortere levensduur, althans in elk geval geen langere levensduur dan de koeldeksystemen, zouden hebben gehad. De aan R&R verweten tekortkoming heeft voor [eiser] dus niet alleen schade maar ook een besparing van kosten opgeleverd. Hij heeft door die tekortkoming volstaan met de aanschaf van het goedkopere koeldeksysteem en hij heeft, omdat hij op zijn locaties in [plaats 1] en [plaats 2] over dat groenlabelsysteem beschikte, zijn varkenshouderijen jarenlang kunnen exploiteren omdat hij met dit systeem aan de minimale wettelijke vereisten voldeed. [eiser] heeft de aanschaf van andere systemen kunnen uitstellen omdat de systemen die R&R had geleverd, hoewel niet goed functionerend, in zijn stallen aanwezig waren en hij in zoverre voldeed aan de van overheidswege geldende eisen aan het exploiteren van zijn varkenshouderijen. Tussen de tekortkoming en deze genoemde voordelen (besparing van andere uitgaven) bestaat een condicio sine qua non-verband in de door de Hoge Raad (…) bedoelde zin. Van de genoemde kostenbesparingen zou immers ook volgens de eigen stellingen van [eiser] geen sprake zijn geweest indien R&R [eiser] wel voor de ongeschiktheid van het koeldeksysteem had gewaarschuwd.

3.5.7.

Het hof moet vervolgens met inachtneming van de in art. 6:98 BW besloten maatstaf beoordelen in hoeverre het redelijk is dat de genoemde voordelen (kostenbesparingen) in rekening worden gebracht bij de vaststelling van de door R&R aan [eiser] verschuldigde vervangende schadevergoeding (…).

Het hof ziet geen aanleiding om de kostenbesparingen in dit geval geheel of ten dele buiten beschouwing te laten. Er is immers een nauw rechtstreeks verband tussen enerzijds de tekortkoming aan de zijde van R&R (het niet waarschuwen voor het feit dat het koeldeksysteem voor de situatie op de locaties in [plaats 1] en [plaats 2] niet geschikt was) en anderzijds de kostenbesparingen die [eiser] daardoor heeft genoten. Dat al kort na de oplevering van het koeldeksysteem in [plaats 1] in de loop van 1996 problemen zijn gerezen met het functioneren van dat systeem, heeft [eiser] er overigens ook niet van weerhouden om in het najaar van 2002 eenzelfde systeem aan te schaffen voor zijn bedrijfslocatie in [plaats 2] (…). [eiser] heeft zichzelf daarmee ook op dat moment de kosten van aanschaf van een duurder luchtwassersysteem bespaard. Naar het oordeel van het hof is het verband tussen deze kostenbesparingen en de aan R&R verweten tekortkoming niet zo ver verwijderd dat het niet redelijk is dat deze voordelen (kostenbesparingen) op de voet van artikel 6:100 BW in rekening worden gebracht bij de vaststelling van de door R&R aan [eiser] te vergoeden schade.

3.5.8.

Het voorgaande brengt mee dat grief A in incidenteel hoger beroep doel treft. [eiser] heeft onvoldoende betwist dat de kostenbesparingen die hij heeft genoten door niet in 1995 voor de locatie in [plaats 1] en in 2002 voor de locatie in [plaats 2] luchtwassersystemen aan te schaffen, de koopprijzen van de koeldeksystemen voor die locaties aanzienlijk te boven gaan. (…) Dit brengt mee dat, na verrekening op de voet van artikel 6:100 [BW] van de ze kostenbesparingen met de vervangende schadevergoeding, geen vervangende schade meer resteert die voor vergoeding in aanmerking komt.”

3 Beoordeling van het middel

3.1

Het middel richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.6-3.5.8 dat sprake is van door [eiser] genoten voordelen (kostenbesparingen) die op grond van art. 6:100 BW bij de vaststelling van de door R&R te vergoeden schade in rekening moeten worden gebracht.

Onderdeel 1.1.2 van het middel klaagt dat het hof in rov. 3.5.6 heeft miskend dat volgens het oordeel van het hof in de hoofdprocedure de schadetoebrengende gebeurtenis niet bestaat in het door R&R niet waarschuwen van [eiser], maar in de problemen met de koeldeksystemen. Het zijn deze problemen die volgens het hof in de hoofdprocedure meebrengen dat R&R is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten.

3.2.1

Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klacht is dat de rechter in de hoofdprocedure de grondslag voor aansprakelijkheid vaststelt en dat de rechter in de schadestaatprocedure gebonden is aan dat oordeel. Daartoe zal de rechter in de schadestaatprocedure de uitspraak in de hoofdprocedure moeten uitleggen.

3.2.2

Het hof heeft in de hoofdprocedure in het tussenarrest (zie hiervoor in 2.2.3), samengevat weergegeven, geoordeeld dat de problemen met beide koeldeksystemen als tekortkomingen aan R&R moeten worden toegerekend. Dat geldt naar het oordeel van het hof zowel voor zover deze problemen zijn veroorzaakt door de schuine stand van de koelelementen en het niet op de goede plaats blijven van de afstandhouders, die als “interne” tekortkomingen van het systeem moeten worden aangemerkt, als voor zover deze problemen zijn veroorzaakt doordat de koeldeksystemen als zodanig minder geschikt dan wel ongeschikt zijn voor de putconstructies te [plaats 1] en [plaats 2]. Het hof heeft in het eindarrest (zie hiervoor in 2.2.4) geoordeeld dat R&R toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten. Daarbij heeft het hof overwogen dat uit het deskundigenbericht volgt dat het koeldeksysteem in de gegeven omstandigheden niet goed kan functioneren omdat het niet geschikt is voor de betreffende locatie, en dat nakoming niet meer van R&R te vergen is. Daaropvolgend heeft het hof geoordeeld dat de vordering van [eiser] tot schadevergoeding op te maken bij staat, toewijsbaar is.

3.2.3

Deze oordelen van het hof in de hoofdprocedure laten geen andere uitleg toe dan dat de grondslag voor de door het hof aangenomen aansprakelijkheid van R&R erin is gelegen dat R&R is tekortgeschoten in haar verplichting om voor de bedrijven van [eiser] geschikte, goed functionerende koeldeksystemen te leveren. Hetgeen het hof in de hoofdprocedure in het tussenarrest heeft overwogen met betrekking tot het niet waarschuwen door R&R, heeft slechts de strekking dat voor zover het niet goed functioneren van de koeldeksystemen verband houdt met de omstandigheid dat de putconstructies op de bedrijven van [eiser] niet geschikt waren voor het koeldeksysteem, de gevolgen daarvan voor rekening van R&R zijn omdat zij [eiser] niet voor deze ongeschiktheid heeft gewaarschuwd. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het hof in de hoofdprocedure heeft geoordeeld dat het nalaten van R&R om [eiser] daarvoor te waarschuwen de tekortkoming vormt die de grond is voor de verplichting van R&R om vervangende schadevergoeding te betalen.

3.2.4

Het oordeel van het hof dat [eiser] voordelen heeft genoten die bij de vaststelling van de door R&R verschuldigde vervangende schadevergoeding in rekening moeten worden gebracht, is erop gebaseerd dat de in de hoofdzaak vastgestelde tekortkoming erin bestaat dat R&R [eiser] niet heeft gewaarschuwd dat het koeldeksysteem voor zijn bedrijfssituatie ongeschikt was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, berust dit oordeel daarmee op een onbegrijpelijke uitleg van de arresten in de hoofdprocedure. De klacht van onderdeel 1.1.2 slaagt dus.

3.3

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 29 januari 2019;

- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;

- veroordeelt R&R in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 992,15 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien R&R deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.

Dit arrest is gewezen door de raadheren G. Snijders, als voorzitter, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 19 juni 2020.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 januari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:385.

HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1975, rov. 3.4.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature