Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/04535
7 juni 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 september 2018, nr. 17/00180, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Holland (nr. HAA 15/5168) betreffende van belanghebbende geheven leges.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Namens partijen is de zaak mondeling toegelicht, voor belanghebbende door J.F.R. Eisenberger, advocaat te Heemskerk, voor het College door A.G. Hendriks, advocaat te Rotterdam.
2 Beoordeling van de klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie , geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.