Uitspraak
21 mei 2019
Strafkamer
nr. S 18/00779 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 januari 2018, nummer RK 17/2216, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , gevestigd te [plaats] .
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.Het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekt onder meer tot teruggave van inbeslaggenomen administratieve bescheiden aan de klaagster. De Rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard. Blijkens de aan de Hoge Raad gezonden stukken zijn de inbeslaggenomen administratieve bescheiden in september 2017 teruggegeven aan de klaagster. Gelet daarop is het beslag inmiddels beëindigd zodat de klaagster in het cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
2.2.
De omstandigheid dat het klaagschrift, behalve een verzoek tot teruggave van de administratieve bescheiden, ook een verzoek bevat om (i) te gelasten dat kopieën van (delen van) die administratie worden teruggegeven of vernietigd, (ii) in rechte vast te stellen dat de gestelde kennisneming door de Belastingdienst van door middel van deze administratie verkregen gegevens onrechtmatig was en (iii) te gelasten dat die gegevens niet door de Belastingdienst worden gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel omdat art. 552a Sv niet in de mogelijkheid voorziet om daarover beklag te doen (vgl. HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6594).
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019.