Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Goederenrecht. Pandrecht. Is vordering stil verpand, zonder dat deze was vermeld in pandakte? Uitleg pandakte. Bepaaldheidsvereiste; art. 3:84 lid 2 jo. art. 3:98 BW.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 18/02917

Datum 22 november 2019

ARREST

In de zaak van

[eiseres] HOLDING B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],

EISERES tot cassatie,

hierna: [eiseres],

advocaat: mr. R.L.M.M. Tan,

tegen

HEIJMANS INFRA B.V., als rechtsopvolgster van Heijmans Wegen B.V.,gevestigd te Rosmalen,

VERWEERSTER in cassatie,

hierna: Heijmans,

niet verschenen.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de vonnissen in de zaak C/01/273034 / HA ZA 14-17 van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2014, 2 september 2015 en 21 september 2016;

b. de arresten in de zaak 200.206.322/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 december 2017 en 10 april 2018.

[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof van 10 april 2018 beroep in cassatie ingesteld. Tegen Heijmans is verstek verleend.

De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Een pandakte van 31 december 2010 tussen (onder meer) [A] (hierna: [A]) als “pandgever” en [eiseres] als “pandnemer” (hierna: de stampandakte) houdt onder meer in:

“Tot meerdere zekerheid voor de betaling of teruggave van al hetgeen de pandgever aan pandnemer nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden (...) verpandt de pandgever aan de pandnemer (...) zijn gehele bedrijfsuitrusting, zulks in de ruimste zin (...).

Tevens verbindt de pandgever zich hierbij om aan de pandnemer alle vorderingen te verpanden die hij op derden heeft of zal hebben, uit hoofde van geleverde goederen, verrichte diensten, geleende gelden, provisies of uit welken hoofde ook, hierna te noemen ‘de vorderingen’.

(...)

4.10

De verpanding zal geschieden door middel van daartoe door pandnemer vastgestelde formulieren, danwel andere documenten ten genoege van pandnemer waaruit van de verpanding aan pandnemer blijkt.

4.11

De pandgever verbindt zich de in artikel 10 bedoelde bescheiden periodiek op de door pandnemer aangegeven tijdstippen, indien periodieke indiening is overeengekomen, alsook daarenboven telkens terstond na eerste verzoek van de pandnemer daartoe, op te maken en aan pandnemer te verschaffen.”

(ii) In december 2013 heeft [A] de inleidende dagvaarding in dit geding uitgebracht en gevorderd dat Heijmans wordt veroordeeld tot betaling van onder meer een bedrag met betrekking tot het project “[het project]”.

(iii) Een op 27 januari 2014 geregistreerde pandakte tussen [A] als “pandgever” en [eiseres] als “pandnemer” (hierna: de pandakte) houdt – voor zover hier van belang – in:

“Geldend tot meerdere zekerheid voor al hetgeen (...) [eiseres] (...) nu of in de toekomst heeft te vorderen van (...) [A] (...).

Geeft pandgever aan pandnemer in pand:

De uitstaande vorderingen per 20 januari 2014 ad € 6.059.324,79.

(...)

Deze vorderingen zijn vermeld op de hierbij gevoegde computerlijst(en)/ specificaties bestaande uit 155 gewaarmerkte pagina’s.

De verpanding vindt plaats op de wijze en onder voorwaarden zoals omschreven in de overeenkomst tot verpanding van de bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen zoals door u op 31 december 2010 is ondertekend.”

(iv) De specificatie bij de hiervoor onder (iii) genoemde pandakte vermeldt niet de hiervoor onder (ii) vermelde vorderingen van [A] op Heijmans.

(v) Nadat [A] op 28 januari 2014 failliet was verklaard, heeft [eiseres] in februari 2014 aan Heijmans meegedeeld dat alle vorderingen van [A] op Heijmans aan [eiseres] waren verpand, waarna [eiseres] de onderhavige procedure van [A] heeft overgenomen.

2.2

[eiseres] vordert in deze procedure, kort weergegeven en voor zover in cassatie van belang, veroordeling van Heijmans tot betaling van € 13.500,--. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [A] dat bedrag op grond van werkzaamheden in het kader van het project “[het project]” van Heijmans te vorderen heeft en dat [A] die vordering aan haar, [eiseres], heeft verpand. Heijmans heeft onder meer als verweer aangevoerd dat de vordering niet aan [eiseres] is verpand, nu deze niet is vermeld in de pandakte. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en het gevorderde bedrag toegewezen.

2.3

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiseres] afgewezen. Het heeft daartoe, samengevat, als volgt overwogen.

In de pandakte heeft [A] als pandgever concreet geduid op welke vorderingen zij een pandrecht verleende. Bij vestiging van een stil pandrecht op vorderingen op naam waarbij de te verpanden vorderingen expliciet worden vermeld op een lijst, zoals in dit geval, is die lijst leidend. Nu de vorderingen van [A] op Heijmans niet voorkomen op de lijst die is gevoegd bij de pandakte, zijn die vorderingen bij die akte niet verpand.

De pandakte bevat geen aanknopingsgegevens op grond waarvan achteraf aan de hand van die akte kan worden vastgesteld dat bij die akte ook de onderhavige vordering van [A] op Heijmans aan [eiseres] is verpand.

Van een generieke of algemene omschrijving van vorderingen van [A] op Heijmans is ook geen sprake.

Evenmin kan de “verpandingssystematiek” waarop [eiseres] zich beroept, tot het oordeel leiden dat de vordering van [A] op Heijmans aan haar is overgedragen. De stampandakte bevat slechts een verbintenis van [A] om alle vorderingen te verpanden. Uit de in de art. 4.10 en 4.11 vermelde verplichting voor [A] om voor verpanding gebruik te maken van een formulier, dat formulier op te maken en dat aan [eiseres] te verschaffen, volgt niet dat de onderhavige vordering is verpand. Overigens wijst die verplichting er, gezien het gebruikte formulier, juist op dat de vorderingen in het formulier specifiek dienen te worden vermeld.

Dat het de bedoeling van [A] en [eiseres] zou zijn geweest om ook de vorderingen van [A] op Heijmans bij die akte te verpanden, is niet relevant, nu die vorderingen niet op de lijst voorkomen. De pandakte vermeldt immers niet “alle uitstaande vorderingen per 20 januari 2014” maar “De uitstaande vorderingen per 20 januari 2014 ad € 6.059.324,79” en “Deze vorderingen zijn vermeld op de hierbij gevoegde computerlijst(en)/specificaties bestaande uit 155 gewaarmerkte pagina’s”, daarmee zeer nauwkeurig omschrijvend wat precies is verpand. (rov. 6.7.1)

Het door [eiseres] gedane aanbod te bewijzen dat de bedoeling van [A] en [eiseres] was ook de vorderingen van [A] op Heijmans bij de pandakte te verpanden, is niet ter zake dienend en wordt gepasseerd. (rov. 6.8)

3 Beoordeling van het middel

3.1

Het eerste onderdeel van het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat voor de bepaling van de inhoud van de pandakte en de beantwoording van de vraag of een vordering krachtens die akte stil is verpand, ook de bedoeling van de partijen relevant is, omdat de pandakte moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf, althans dat het hof, uitgaande van die maatstaf, zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het tweede onderdeel betoogt dat deze wijze van uitleg doorwerkt in de voor de stille verpanding geldende vereisten van het bestaan van een akte en van voldoende bepaaldheid van de te verpanden vordering, zodat ook bij de beoordeling of aan die vereisten is voldaan, de Haviltex-maatstaf moet worden toegepast. Het derde onderdeel bestrijdt het passeren van het door [eiseres] gedane bewijsaanbod.

3.2

De vestiging van een stil pandrecht op een vordering op naam geschiedt bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de schuldenaar van de verpande vordering (art. 3:239 lid 1 BW). Bij uitleg van de pandakte komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Een van die uitleg te onderscheiden en zelfstandig te beoordelen vraag is of is voldaan aan het uit art. 3:84 lid 2 in verbinding met art. 3:98 BW voortvloeiende vereiste dat de pandakte ten tijde van de verpanding de te verpanden vordering in voldoende mate bepaalt. Aan dit bepaaldheidsvereiste is volgens vaste rechtspraak voldaan als de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat.

3.3

Bij zijn hiervoor in 2.3 weergegeven overwegingen heeft het hof klaarblijkelijk het oog gehad op het bepaaldheidsvereiste als hiervoor bedoeld en heeft het, anders dan het eerste onderdeel tot uitgangspunt neemt, niet beoogd de pandakte uit te leggen. Het eerste onderdeel kan dan ook niet tot cassatie leiden.

3.4

De wijze waarop het hof heeft onderzocht of aan het bepaaldheidsvereiste is voldaan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Met de overweging dat bij verpanding met behulp van een lijst waarop de te verpanden vorderingen expliciet zijn vermeld, die lijst leidend is, lijkt het hof bij zijn oordeel of is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste een maatstaf te hanteren die door zijn absolute karakter strenger is dan die hiervoor in 3.2 is vermeld. Uit de daaropvolgende overweging dat de pandakte geen gegevens bevat aan de hand waarvan achteraf kan worden vastgesteld dat daarbij ook de vordering in kwestie is verpand, blijkt echter dat het hof van de juiste maatstaf is uitgegaan. Bij de toetsing aan het bepaaldheidsvereiste is het hof terecht voorbijgegaan aan de stelling dat de partijen bij de pandakte hebben beoogd met die akte ook de desbetreffende vordering te verpanden en daarover als getuige kunnen verklaren. De bedoeling van de partijen bij de pandakte is immers voor de beoordeling of is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste niet relevant, voor zover die bedoeling niet aan de hand van gegevens in de akte zelf, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld.

3.5

Het oordeel van het hof dat de pandakte zelf niet zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld dat ook de vordering van [A] op Heijmans is verpand, berust op een waardering van de feiten en is daarom in cassatie slechts beperkt toetsbaar. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en het is voldoende gemotiveerd. Het tweede onderdeel faalt.

3.6

Het derde onderdeel bouwt voort op de voorgaande onderdelen en deelt het lot daarvan.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- verwerpt het beroep;

- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Heijmans begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 22 november 2019.

HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4602 ([…]/ Rabobank ), rov. 4.4.

HR 14 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1488 (Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.), rov. 4.2.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature