Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Verkrachting (meermalen gepleegd) in 1992, art. 242 Sr. Oplegging betalingsverplichting als bijzondere voorwaarde. Staat aan stellen van bijzondere voorwaarde dat verdachte door strafbare feiten veroorzaakte schade vergoedt a.b.i. art. 14c.2.1 Sr, in de weg staat dat rechtsvorderingen van b.p. tot vergoeding van deze schade vanwege verjaring niet opeisbaar zijn? Opvatting dat stellen van bijzondere voorwaarde dat (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van door strafbaar feit veroorzaakte schade a.b.i. art. 14c.2.1 Sr afhankelijk is gesteld van opeisbaarheid van vorderingsrecht van b.p., vindt geen steun in het recht (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793). Volgt verwerping.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 18/04307

Datum 1 oktober 2019

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 juni 2018, nummer 21/004437-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,

hierna: de verdachte.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het derde middel

2.1

Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat aan het stellen van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte de door de strafbare feiten veroorzaakte schade vergoedt als bedoeld in art. 14c, tweede lid aanhef en onder 1°, Sr, niet in de weg staat dat de rechtsvorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van deze schade vanwege verjaring niet opeisbaar zijn.

2.2.1

Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. “verkrachting, meermalen gepleegd” en 2. “verkrachting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in:

“Stelt als bijzondere voorwaarde:

Veroordeelde dient, na het onherroepelijk worden van het arrest, binnen de proeftijd te betalen aan:

- [slachtoffer 1]: € 4.980,00 (vierduizend negenhonderdtachtig euro) en

- [slachtoffer 2] € 6.095,58 (zesduizend vijfennegentig euro en achtenvijftig cent).”

2.2.2

Het Hof heeft de opgelegde straf, voor zover in cassatie van belang, als volgt gemotiveerd:

“Het hof acht van belang dat de door de slachtoffers geleden schade door verdachte wordt vergoed. Doordat de vorderingen van de benadeelde partijen verjaard zijn, en ook oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is gelet op de pleegdatum van de feiten, ziet het hof geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde dat verdachte de geleden schade aan beide slachtoffers dient te vergoeden. Artikel 14c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voorziet in deze mogelijkheid. De hoogte van de bedragen is niet door de verdediging betwist, hoewel de mogelijkheid van een bijzondere voorwaarde gelet op het vonnis van de rechtbank en hetgeen de benadeelde partijen ter zitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht evident was. Het hof gaat daarom uit van de volledige, door de slachtoffers opgegeven schadebedragen.”

2.3

Art. 14c, tweede lid aanhef en onder 1°, Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde:

“Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:

1° gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade binnen een door de rechter te bepalen termijn, korter dan de proeftijd.”

Art. 14c, tweede lid aanhef en onder 1°, Sr luidt thans:

“Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:

1° gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade.”

2.4

Het middel berust op de opvatting dat het stellen van de bijzondere voorwaarde dat (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade als bedoeld in art. 14c, tweede lid aanhef en onder 1°, Sr afhankelijk is gesteld van de opeisbaarheid van het vorderingsrecht van de benadeelde. Die opvatting vindt echter geen steun in het recht (vgl. – ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr – HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.9.2).

2.5

Het middel faalt.

3 Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature