Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05179
Datum 9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2017, nummer 23/000346-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1Het middel klaagt over de motivering van de verwerping door het Hof van het verweer dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep.
2.2De verdachte is bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 12 april 2016 bij verstek veroordeeld ter zake van, kort gezegd, openlijke geweldpleging. Uit de stukken van het geding blijkt dat het verstekvonnis op 26 juni 2016 aan de verdachte in persoon is betekend. Tegen dit vonnis is namens de verdachte op 26 januari 2017 hoger beroep ingesteld.
2.3.1Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, in:
“Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen.
De uitzondering is, indien er sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.
In onderhavige zaak is hiervan sprake.
Bij [verdachte] is er sprake van een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (HR 12‑06-2001, LJN AB2064, HR 6 januari 2004, LJN AN8587, NJ 2004/181).
Er is sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding nu bij het instellen van appèl er sprake is van een verdachte, die
- gediagnostiseerd is als zwakbegaafd/zwakzinnig:
- volledig afhankelijk is van derden bij het nemen van voor hem belangrijke beslissingen:
- Tot heden door reclassering en rechtbank als jeugdige beoordeeld wordt;
[verdachte] kan niet in staat worden geacht te beoordelen
- wat de gevolgen en consequenties zijn van aan hem uitgereikte stukken,
- deze stukken te onderscheiden per individuele lopende procedures
- van welke procedures binnen welke termijn hoger beroep ingesteld dient te worden.
[verdachte] dient ontvankelijk te zijn in het door hem ingediende rechtsmiddel.
[verdachte] is zwakbegaafd/zwakzinnig in zijn beoordelingsvermogen. Hij heeft veel ondersteuning nodig om te beoordelen wat goed voor hem is, wat de consequenties zijn van bepaalde handelingen / gedrag omdat hij zelf die consequentie niet kan overzien.
Dit is de reden dat hij tot heden onder het adolescenten recht valt.
Het jeugdrecht is bedoeld om te corrigeren, ondersteunen vanwege de omstandigheid dat de betrokkene om bepaalde redenen nog geen zelfstandig beslissingen kan nemen.
Dat er sprake is van een zwakbegaafde / kwetsbare jongere blijkt uit de toepassing van het jeugdstrafrecht tot zeer recent aan toe nog op 18 mei 2017.
- 2015-05-15 Reclasseringsadvies jeugdstrafrecht
- 2015-05-27 SRN rapportage
- 2016-06-25 Reclasseringsadvies jeugdstrafrecht
- 2015-08-18 Advies reclassering jeugdstrafrecht
- 2015-09-01 Vonnis toepassing jeugdstrafrecht
- 2015-12-31 Reclasseringsadvies jeugdstrafrecht
- 2016-01-11 NIFP Traject controle vaststellen zwakzinnigheid / zwakbegaafdheid
- 2016-02-19 Reclasseringsadvies jeugdstrafrecht
- 2016-03-31 Reclasseringsadvies jeugdstrafrecht / onderzoek naar GBM
In de Pro Justitia rapportage die ten grondslag ligt aan het opleggen van de GBM maatregel wordt geconcludeerd:
24-06-2016 Pro Justitia rapportage
- Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis NAO en zwakbegaafdheid
- Betrokkene lijkt niet of beperkt in staat om, zonder sturing van buitenaf zelfstandig zijn leven op orde te krijgen.
06-06-2017 Toelichting klinisch psycholoog mevrouw Goenee:
“Bij Arkin wordt bij start behandeling in 2016 Classificatie DSM gesteld:
V71.01, antisociaal gedrag bij volwassenen.
Hoofd 317, zwakzinnigheid, licht
Het blijft voor [verdachte] moeilijk om overzicht te krijgen op zijn daden, zijn leven, zijn plannen. Het is lastig voor hem om tijd in te schatten - bv hoe lang iets duurt - twee weken is lang. In beleving net zo lang als 5 weken. Verstandelijke beperking speelt een grotere rol in zijn handelen dan aanvankelijk gedacht.
We zien dat [verdachte] hulp nodig heeft bij het organiseren van zijn leven. Van het voeren van een administratie, openen van de post en hier iets mee doen, tot het zorgen voor je zelf, hygiëne, koken, eten, boodschappen etc.”
Nu [verdachte] tot recent onder het jeugdrecht valt, lijdende is aan een stoornis te weten zwakzinnigheid erkend door diverse gedragsdeskundigen mag de termijnoverschrijding niet aan [verdachte] worden toegerekend.
De reden dat er pas later hoger beroep is ingesteld is vanwege de onduidelijkheid tussen de diverse instanties, hetgeen een soort Murphy’s law blijkt te zijn bij onderhavige zaak. [verdachte] verkeerde in de veronderstelling dat alles nu geregeld zou worden door de reclassering/inforsa.
In 2016 liepen diverse zaken door elkaar en overlapten elkaar hetgeen gezorgd heeft voor de onduidelijkheid.
Dat er vanaf 12 april 2016 een hoop is fout gegaan bij alle ondersteunende instanties is duidelijk maar dat mag [verdachte] niet worden toegerekend nu hij vanwege zijn ernstige beperking voor het nemen van belangrijke beslissingen volledig afhankelijk is van derden.
Conclusie
- Termijnoverschrijding verschoonbaar achten en cliënt ontvankelijk te verklaren in het Hoger Beroep.”
2.3.2Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van een aantal door haar overgelegde rapporten betreffende de persoon van de verdachte betoogd dat de overschrijding van de beroepstermijn, als bedoeld in artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte als zwakbegaafd is gediagnostiseerd en volledig afhankelijk is van derden bij het nemen van voor hem belangrijke beslissingen. In eerdere strafzaken tegen de verdachte heeft de rechtbank op advies van de Reclassering in de persoon van de verdachte om die reden ook steeds aanleiding gezien het jeugdstrafrecht toe te passen. Vanwege deze zwakbegaafdheid was de verdachte niet in staat te beoordelen dat hoger beroep moest worden ingesteld toen het vonnis op 24 juni 2016 aan hem in persoon werd betekend. Nu de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten is, dient het hof de verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn ingestelde beroep.
Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep het volgende.
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 12 april 2016 te verschijnen te terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte niet in persoon betekend. De verdachte is op 12 april 2016 bij verstek veroordeeld. Het vonnis is op 24 juni 2016 aan de verdachte in persoon betekend.
Ingevolge artikel 408 Sv kon de verdachte gedurende veertien dagen daarna hoger beroep instellen tegen het vonnis. Het hoger beroep is evenwel pas op 26 januari 2017 en derhalve ná het verstrijken van die termijn ingesteld. Termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429) daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit de door de raadsvrouw overgelegde rapportage en vonnissen blijkt weliswaar dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en dat in het verleden steeds jeugdstrafrecht is toegepast, echter blijkt niet dat de verdachte, die zijn MBO-diploma niveau 1 heeft behaald, in het geheel niet heeft begrepen of kunnen begrijpen dat hij binnen 14 dagen na uitreiking van het vonnis hoger beroep moest (laten) instellen.
Het verweer dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding wordt verworpen.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld en niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.4Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich de door de raadsvrouwe genoemde rapportages, waaronder:
(i) het Pro Justitia rapport van 24 juni 2016 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgemaakt en ondertekend door M.E. de Wit en D.E.M. van Dijk, psychologen. Dit rapport houdt onder meer in:
“Betrokkene zal als gevolg van zijn zwak ontwikkelde taalvaardigheden moeite hebben om uit te leggen wat hij bedoelt en om te begrijpen wat anderen tegen hem zeggen. (...) er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis niet anderszins omschreven en zwakbegaafdheid (...) Betrokkene lijkt niet of beperkt in staat om, zonder sturing van buitenaf zelfstandig zijn leven op orde te krijgen.”
(ii) een rapportage van 6 juni 2017 van W.E. Goenee, klinisch psycholoog en regiebehandelaar betreffende een ‘Verslag behandeling [verdachte] ’. Deze rapportage houdt onder meer in:
“Bij Arkin wordt bij start behandeling in 2016 Classificatie DSM gesteld (...) zwakzinnigheid, licht (...)
Het blijft voor [verdachte] moeilijk om overzicht te krijgen op zijn daden, zijn leven, zijn plannen. Het is lastig voor hem om tijd in te schatten - bv hoe lang iets duurt - twee weken is lang. In beleving net zo lang als 5 weken. Verstandelijke beperking speelt een grotere rol in zijn handelen dan aanvankelijk gedacht.(...)
We zien dat [verdachte] hulp nodig heeft bij het organiseren van zijn leven. Van het voeren van een administratie, openen van de post en hier iets mee doen, tot het zorgen voor je zelf, hygiëne, koken, eten, boodschappen etc. (...)
(...) [verdachte] wordt aangemeld voor begeleid wonen.”
2.5.1De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587).
2.5.2Het Hof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is, op de grond dat “uit de overgelegde rapportage en vonnissen (...) weliswaar [blijkt] dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en dat in het verleden steeds jeugdstrafrecht is toegepast” maar dat “niet [blijkt] dat de verdachte, die zijn MBO-diploma niveau 1 heeft behaald, in het geheel niet heeft begrepen of kunnen begrijpen dat hij binnen 14 dagen na uitreiking van het vonnis hoger beroep moest (laten) instellen”. Door slechts te beoordelen of de verdachte dit “in het geheel niet heeft begrepen of kunnen begrijpen” heeft het Hof de juistheid in het midden gelaten van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, onder meer inhoudende dat de verdachte vanwege hem niet toe te rekenen psychische problematiek, bestaande uit een gedragsstoornis en zwakbegaafdheid of zwakzinnigheid, hulp nodig heeft bij onder meer het openen van zijn post en het daarmee iets doen, dat hij bij het nemen van belangrijke beslissingen volledig afhankelijk is van derden en dat hij de verschillende procedures niet uit elkaar kan houden. Daarmee is de mogelijkheid open gebleven dat omstandigheden meebrengen dat het verzuim om het hoger beroep tijdig in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Het oordeel van het Hof is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.6Het middel slaagt.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.