E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:HR:2019:1036
Hoge Raad, 18/04428

Inhoudsindicatie:

Herziening. Gewoontewitwassen van onverklaarbare grote geldstromen (art. 420ter jo. 420bis.1.a Sr). Aangevoerd wordt dat gelet op rapport van forensische accountant van OM in ontnemingszaak (memorandum ontneming) met herziene kasopstelling, waarin verschil tussen legale inkomsten en door aanvrager gedane uitgaven op aanmerkelijk lager bedrag wordt begroot dan in kasopstelling die in strafzaak voor bewijs is gebruikt, aanvrager in strafzaak had moeten worden vrijgesproken. Uit bewijsvoering blijkt dat veroordeling wegens gewoontewitwassen steunt op vermoeden van witwassen dat is gegrond op veertiental vastgestelde omstandigheden, welk vermoeden niet is ontkracht door geven van verklaring voor herkomst van onder aanvrager aangetroffen geldbedragen en goederen. Op grond daarvan hebben Rb en Hof aangenomen dat die gelden en goederen - onmiddellijk of middellijk - uit misdrijf afkomstig waren en dat aanvrager daarvan op de hoogte was. Hierbij in aanmerking genomen omstandigheden komen er op neer dat aanvrager over grote hoeveelheden contant geld beschikte, dat hij contant geld uitleende en terugontving, dat hij contante stortingen verrichtte op buitenlandse rekeningen waarover hij zelf kon beschikken, dat hij grote geldbedragen vanuit Nederland naar Kroatiƫ en vice-versa vervoerde, dat hij ook via zijn moeder en zijn vriendin beschikte over geld en vermogen in buitenland, dat hij antecedenten had op gebied van drugshandel, dat onder hem ook notities zijn aangetroffen die met drugs verband houden en dat er grote discrepantie was tussen zijn contante uitgaven en vast te stellen inkomsten. Hof achtte verklaring die aanvrager ter ontkrachting van op al deze omstandigheden gebaseerde vermoeden heeft aangedragen, te weten dat hij beschikte over familiekapitaal, dermate onwaarschijnlijk dat het deze terzijde liet. Antwoord op in memorandum aan de orde zijnde vraag in hoeverre verschillende contante geldbedragen waarvan Hof heeft vastgesteld dat aanvrager deze heeft verworven, voorhanden gehad of gebruikt, hem ook daadwerkelijk tot w.v.v. hebben gestrekt, is niet van rechtstreeks belang voor bewijsvoering. Opvatting dat om te kunnen aannemen dat contante geldbedragen voorwerp zijn van witwassen, moet vaststaan dat die bedragen ook daadwerkelijk w.v.v. voor betrokken verdachte vormen, is onjuist (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY5217). Voorts kan aan aanvraag onder verwijzing naar memorandum ten grondslag gelegde omstandigheid dat deel van die contante geldbedragen niet als daadwerkelijk voordeel van aanvrager kan worden aangemerkt omdat die geldbedragen eerst contant aan derden zijn uitgeleend en vervolgens weer contant zijn terugontvangen - ook als van juistheid daarvan wordt uitgegaan - niet worden aangemerkt als nieuw gegeven dat tot een van in art. 457.1.c Sv vermelde gevolgen kan leiden. Dat zou onder omstandigheden slechts anders kunnen zijn indien gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv meebrengt dat komt vast te staan dat - anders dan Hof in aanmerking heeft genomen - geen enkele discrepantie bestaat tussen contante uitgaven van aanvrager en zijn vast te stellen legale middelen. Door aanvrager uit memorandum naar voren gebrachte omstandigheden bieden, gelet ook op hetgeen hiervoor is weergegeven, voor dergelijke conclusie echter geen grond. Volgt afwijzing aanvraag. Vervolg op 15/03000 (niet gepubliceerd, art. 81.1 RO).

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie