Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Schuld ex art. 6 WVW 1994. Toentertijd 69-jarige verdachte, die een black-out heeft t.g.v. een epileptische aanval, rijdt buiten de bebouwde kom met zijn auto tegen rechts voor hem rijdende 65-jarige fietser aan, als gevolg waarvan zij zwaar lichamelijk letsel (traumatisch hersenletsel en diverse fracturen) oploopt. Verkeersongeval te wijten aan schuld verdachte? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AO5822. ’s Hofs oordeel dat sprake is van "schuld" a.b.i. art. 6 WVW 1994 getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is ook in het licht van hetgeen in h.b. door de verdediging is aangevoerd, voldoende gemotiveerd. De omstandigheid dat het Hof, anders dan de neuroloog in zijn rapport, geen onderscheid heeft gemaakt tussen "de langer durende aanval en de kort durende aanvallen" leidt niet tot een ander oordeel. Volgt verwerping.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



5 juni 2018

Strafkamer

nr. S 16/03385

AJ/NA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 mei 2016, nummer 20/000309-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel komt op tegen de bewezenverklaarde "schuld" als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 3 juli 2012 te Helvoirt, gemeente Haaren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een auto, daarmede rijdende over de Margrietweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen als volgt:

rijdende op die Margrietweg is verdachte tegen een voor hem rijdende fietser gereden en is verdachte niet in staat geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel (traumatisch hersenletsel en diverse fracturen) werd toegebracht."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd bij de politie op 3 juli 2012 (dossierpagina 19-20), voor zover inhoudende:

Op 3 juli 2012, omstreeks 14.45 uur, reed ik vanuit Drunen in de richting van Vught. Ik fietste samen met mijn vriendin [slachtoffer]. Ik fietste aan de zijkant en [slachtoffer] fietste naast mij op de rijbaan. Wij fietsten aan de rechterzijde van de rijbaan. Ik zag geen verkeer tegemoet komen. Ineens hoorde ik een harde knal en geschreeuw. Ik zag dat [slachtoffer] op de motorkap van een personenauto terecht kwam. Ik zag dat [slachtoffer] op de linkerzijde van de rijbaan op de grond terechtkwam. Ik zag dat de auto met het linkervoorwiel over het been van [slachtoffer] heen reed.

Ik zag dat [slachtoffer] hevig uit haar neus bloedde en ik zag een hoofdwond aan de linkerzijde van haar hoofd. Ik zag en hoorde dat zij niet op mij reageerde en dat zij niet aanspreekbaar was.

Na enige tijd werd [slachtoffer] met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.

2. Het relaas verbalisant [verbalisant 1] (dossierpagina 2-8), inhoudende:

(p. 2)

Ik, verbalisant, kreeg op 3 juli 2012 kennis van een verkeersongeval op de Margrietweg te Helvoirt, gemeente Haaren. De weersgesteldheid was droog. Er was sprake van een rechte weg. Bij het ongeval heeft [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1946, bestuurster van de fiets, letsel opgelopen.

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1943, heeft zich 3 juli 2012 omstreeks 21.22 gemeld bij de politie te Tilburg, als zijnde de bestuurder van het voertuig dat de plaats van dit ongeval heeft verlaten.

3. De verklaring van de getuige [getuige 2], afgelegd bij de politie op 3 juli 2012 (dossierpagina 17-18), voor zover inhoudende:

(p. 17)

Op 3 juli 2012 omstreeks uur 14.50 uur fietste ik over de Margrietweg te Helvoirt. Ik reed in de richting van Drunen komende vanuit Helvoirt. Ik zag een auto al slingerend ons tegemoet komen rijden met een grote ster, van ongeveer een halve meter bij een meter, in de voorruit aan de bijrijderszijde. Ik zag dat het een Hyundai betrof. Ik zag dat er een oudere man achter het stuur zat. De auto reed slingerend de berm in. Dit was op ongeveer 700 à 800 meter van het ongeval dat ik later zag dat er gebeurd was.

4. Het proces-verbaal doorrijding na ongeval op 3 juli 2012, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina's 36-61), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant:

(p. 37)

Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Margrietweg, buiten de bebouwde kom van Helvoirt in de gemeente Haaren.

(p. 40)

Op de plaats van het ongeval werden door mij een aantal voertuigonderdelen veiliggesteld, te weten een kunststof afdekplaatje en een kunststofdeel van de motorafschermplaat van het voertuig.

(p. 43)

Ik zag bij het voertuig, merk Hyundai, type i40, kenteken [AA-00-BB] aan de voorbumper, aan de voorste kentekenplaat en aan de voorruit recente schade (foto's dossierpagina's 43 tot en met 45).

(p. 48)

Aan de hand van de schades en de aangetroffen sporen werden de voertuigen zodanig tegen elkaar geplaatst dat duidelijk werd hoe de voertuigen met elkaar in aanraking waren gekomen. (foto's pagina 48)

(p. 50)

Ik, verbalisant, paste het aangetroffen afdekplaatje in bij het betrokken voertuig (foto's pagina 50).

(p. 51)

Duidelijk zichtbaar is dat de kleur lak van het aangetroffen kunststof afdekplaatje overeen komt met de kleur lak van het onderzochte voertuig.

(p. 55)

De opnamen op pagina 55 geven de inpassing van het aangetroffen kunststofdeeltje in het resterende deel van de motorafschermplaat weer. Duidelijk zichtbaar is dat deze twee delen voorheen één geheel hadden gevormd.

(p. 60)

Vermoedelijke toedracht van het ongeval

Gezien de aangetroffen sporen, ontstane schade en de eindposities van de fietsen was gebleken dat de fietsers, vermoedelijk naast elkaar rijdend hadden gereden over de Margrietweg, komende vanuit de richting Drunen en rijdende in de richting Helvoirt. De personenauto, merk Hyundai, had gereden over de Margrietweg, komende vanuit de richting Drunen en rijdende in de richting Helvoirt. Kennelijk had de bestuurder van de Hyundai de voor hem rijdende fietsers te laat of in het geheel niet opgemerkt. Het gevolg was dat de voorzijde van de personenauto in aanraking kwam met de achterzijde van de fietser, welke vermoedelijk links naast de andere fietser reed.

Gezien de inpassing van de aangetroffen voertuigdelen en de inpassing van de fiets op de voorzijde van de personenauto, is naar mijn mening, dit voertuig betrokken geweest bij dit verkeersongeval.

Tevens dient te worden vermeld dat de bestuurder van de personenauto de aanraking met de fietser opgemerkt zou moeten kunnen hebben.

Afstand gelegen tussen de plaats van de botsing en de plaats waar de fiets werd aangetroffen: 13.5 meter.

Afstand gelegen tussen de plaats van de botsing en de plaats waar het slachtoffer werd aangetroffen:

36.1

meter.

5. Een medische verklaring d.d. 4 april 2012 (dossierpagina 12), voor zover inhoudende:

Uitwendig waargenomen letsel bij [slachtoffer] betrokken bij verkeersongeval op 3 juli 2012:

Hersenschudding, hersenbloeding, aangezichtsbreuk, wervelbreuk, sleutelbeenbreuk, bekkenbreuk, bovenbeenbreuk, onderbeenbreuk, breuk basis duim rechts.

6. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 3 juli 2012 (dossierpagina 13-16), voor zover inhoudende:

(p. 14)

Ik maak gebruik van een auto merk Hyundai, type i40, kenteken [AA-00-BB]. Ik ben op 3 juli 2012 rond 13.00 vanuit Tilburg een stukje met de auto gaan rijden.

7. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 7 januari 2014, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

(p. 2)

Ik ben op 3 juli 2012 vermoedelijk de bestuurder geweest van de personenauto die op de Margrietweg in Helvoirt [slachtoffer] heeft aangereden. Ik zat alleen in de auto. De Margrietweg in Helvoirt is voor mij een bekende straat. Ik kom daar vaak. Iedere dag moet ik 's ochtends en 's middags medicijnen innemen tegen epilepsie. In het verleden ben ik mijn medicijnen wel eens vergeten in te nemen.

Ik weet nog dat ik in Giersbergen en Udenhout ben geweest. Wat er tussenin is gebeurd weet ik niet. Tijdens het bijkomen van de aanval ben ik naar de garage gereden. Ik denk dat ik dat op de automatische piloot heb gedaan. Ik besefte op dat moment niet dat ik een aanval had gehad. Ik vond zelf dat ik wist wat ik deed. Ik was wel bij mijn positieven. Ik wist op dat moment niet dat ik mijn medicatie niet had ingenomen. Bij de garage heb ik gezien dat er nog andere schade aan de auto was. De garagehouder heeft aan mij gevraagd wat er was gebeurd. Ik kon hem daarop geen antwoord geven. Op dat moment was ik nog steeds niet voor de volle 100% bij zinnen. Toen ik het bericht van Omroep Brabant hoorde begon bij mij door te dringen dat ik degene moest zijn geweest die het ongeval had veroorzaakt. Dit was na 18.00 uur, 19.00 uur. Op dat moment had ik mijn medicijnen weer ingenomen. Wanneer ik 1 dag mijn medicijnen vergeet in te nemen en ik doe dat alsnog, dan kan ik me tot een halfuur vóór inname herinneren wat er allemaal is gebeurd. Wat er daarvoor is gebeurd weet ik niet meer.

(p. 3)

Ik heb wel vaker last van een wegraking. Ik voel dan dat ik even afwezig raak. Ik houd dan meestal mijn mond dicht. Ik kan dan namelijk niet echt antwoorden op de vragen die mij worden gesteld. Wanneer ik vervolgens mijn medicijnen weer inneem, gaat dat weer over. Mijn zoon was om 17.00 uur thuis. Hij heeft toen gezien dat ik mijn medicijnen niet had ingenomen.

8. De verklaring van de getuige [getuige 3], zoon van verdachte, afgelegd bij de politie op 3 juli 2012 (dossierpagina 23-24), voor zover inhoudende:

Mijn vader (het hof begrijpt: verdachte) gebruikt medicatie tegen epileptische aanvallen. Hij heeft een potje in de keuken staan en hij moet dan twee keer per dag deze medicatie innemen. Ik kon zien dat de medicatie vandaag nog niet was ingenomen. Daarnaast kon ik aan zijn hele houding zien dat hij vandaag een aanval had gehad.

9. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 31 juli 2014, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

(p. 2)

Dertig jaar geleden ben ik bij een neuroloog in het St Elisabethziekenhuis in Tilburg geweest. Na dit gebeuren (het hof begrijpt: het verkeersongeval op 3 juli 2012) heb ik gebeld voor een heronderzoek. Dat vond plaats bij dokter [de dokter].

(p. 3)

Voordat ik naar dokter [de dokter] ging was ik twintig jaar niet meer bij een neuroloog geweest.

10. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 12 mei 2016, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

Ik ben op de ochtend van het ongeluk mijn medicatie vergeten.

Het komt wel eens voor dat ik mijn medicijnen vergeet. Na het ongeval is dat nog maar zelden voorgekomen.

Er zat inderdaad een bijsluiter bij de medicatie. Die heb ik gelezen."

2.2.3.

Het Hof heeft onder het opschrift "Verweren ten aanzien van de strafbaarheid" voorts het volgende overwogen:

"De raadsman van verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat verdachte met zijn auto tegen de fietser is aangereden, geen schuld oplevert in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) noch gevaarzettend of hinder veroorzakend gedrag in de zin van artikel 5 WVW 1994 .

Subsidiair, indien het hof tot enige bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van overtreding van artikel 6 WVW 1994 dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van overtreding van artikel 5 WVW 1994, van wege het ontbreken van schuld in verband met de aan verdachtes epileptische aandoening gerelateerde black-out die dag.

Het hof overweegt als volgt.

Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat verdachte op 3 juli 2012 te Helvoirt met de door hem bestuurde auto tegen - de aan de rechterkant van de rijbaan fietsende - [slachtoffer] is aangereden, waardoor deze op de motorkap van de auto van verdachte terecht is gekomen en daarna aan de linkerkant van de rijbaan is beland. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel ondervonden met, zo blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 31 december 2013, grote gevolgen voor haar dagelijks functioneren.

Vast staat dat verdachte de snelheid van zijn voertuig niet zodanig heeft aangepast dan wel zijn voertuig niet op een zodanige afstand van de voor hem fietsende [slachtoffer] tot stilstand heeft gebracht dat een aanrijding kon worden vermeden.

Uit de inhoud van het dossier is niet gebleken van omstandigheden die het zicht op de fietser hebben belemmerd. Het betrof een overzichtelijke verkeerssituatie.

Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of oplettend (de Hoge Raad begrijpt: onoplettend) heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 , te wijten is. Dit kan anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk geworden waaruit volgt dat van schuld in hiervoor bedoelde zin niet kan worden gesproken.

Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte gesteld dat hij geen schuld had aan de aanrijding omdat hij die dag een black-out heeft gehad ten gevolge van een epileptische aanval. Verdachte heeft daartoe in eerste aanleg verklaard: "Ik weet nog dat ik in Giersbergen en Udenhout ben geweest. Wat er tussenin is gebeurd weet ik niet. Tijdens het bijkomen van de aanval ben ik naar de garage gereden. Ik denk dat ik dat op de automatische piloot heb gedaan. Ik besefte op dat moment niet dat ik een aanval had gehad. Ik vond zelf dat ik wist wat ik deed. Ik wist op dat moment niet dat ik mijn medicatie niet had ingenomen."

De rechtbank heeft het beroep van verdachte op afwezigheid van schuld verworpen - kort gezegd - omdat de rechtbank het niet aannemelijk achtte dat verdachte na een epileptische aanval (met wegraking) of black-out nog in staat zou zijn om zijn auto naar de garage te rijden.

Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep op 31 juli 2014 heeft het hof een onderzoek door een deskundige, een neuroloog, gelast ter beantwoording van de hierna weergegeven vragen. De verdachte heeft toestemming gegeven tot inzage van zijn medisch dossier door de deskundige en heeft zich bereid getoond mee te werken aan het onderzoek.

De door de raadsheer-commissaris benoemde deskundige, neuroloog dr. A.J.A. de Louw, heeft op 31 januari 2016 zijn rapport uitgebracht.

Op de vraag of kan worden vastgesteld of verdachte lijdende is aan epilepsie en zo ja, aan welke vorm en hoe die vorm zich uit, antwoordt de deskundige:

'Bij betrokkene werd in het verleden de diagnose epilepsie gesteld, welke diagnose later door verschillende neurologen werd bevestigd. Volgens de beschikbare medische correspondentie is betrokkene bekend met een cryptogene lokalisatie gebonden epilepsie. Deze vorm van epilepsie gaat meestal gepaard met eenvoudig partiële of complex partiële aanvallen. Betrokkene is bekend met complex partiële aanvallen, zich uitend in afwezigheden met een verminderd bewustzijn en nadien verwardheid (post-ictale fase). Uit de correspondentie van neuroloog Brekelmans d.d. 25-04-2007 blijkt dat er tevens sprake is geweest van automatische handelingen tijdens een aanval. De duur van de aanvallen varieert anamnestisch van enkele minuten tot 20 minuten. In de medische correspondentie worden slechts kort durende aanvallen beschreven, waarbij er vóór het ongeval éénmalig een langer durende aanval wordt beschreven.'

Ten aanzien van de medicatie van verdachte ten tijde van het ongeval en de gevolgen van het eenmalig vergeten (na jarenlang gebruik) van de medicatie, merkt de deskundige op:

'De aanvallen die worden gezien bij een cryptogene lokalisatie gebonden epilepsie is bij 60 tot 70 procent van de patiënten goed te behandelen met medicijnen. De resterende 30 procent van de patiënten blijft aanvallen houden ondanks verschillende medicijnen tegen epilepsie. Voor zover te herleiden uit de medische correspondentie heeft betrokkene nooit andere medicijnen dan Tegretol en Rivotril gehad.

Ten tijde van het ongeval gebruikte betrokkene Tegretol en Rivotril als anti-epileptische medicatie. Ondanks de behandeling met Tegretol en Rivotril bleef betrokkene aanvallen houden, zoals blijkt uit de medische correspondentie en uit de op 25 juni 2015 afgenomen anamnese. De ten tijde van het ongeval gebruikte medicatie was derhalve onvoldoende om de epilepsie adequaat te behandelen.

Het vergeten van anti-epileptische medicatie kan een provocerende factor zijn voor het krijgen van een aanval. Dit is onafhankelijk van de duur (jarenlang) van de behandeling.'

Voorts is aan de deskundige de vraag gesteld hoe waarschijnlijk het is dat een epileptische aanval kan leiden tot het door de verdachte gestelde gevolg, te weten het onbewust (van achter) aanrijden van een fietser, het vervolgens onbewust de weg vervolgen terwijl het ongeval heeft geleid tot een verbrijzelde voorruit aan de bijrijderszijde, en het zich niets kunnen herinneren van het rijgedrag op het moment dat men weer bij zijn positieven is.

De deskundige antwoordt hierop:

'In de literatuur is beschreven dat patiënten complexe handelingen kunnen uitvoeren zowel tijdens een epileptische aanval als in de zogenaamde post-ictale periode (periode van verwardheid direct aansluitend aan de daadwerkelijke aanval).

Na een kortdurende epileptische aanval is het mogelijk dat er een meer langdurige (tot uren durende) post-ictale periode volgt. Het niet kunnen herinneren van een aanval wordt regelmatig gezien bij epilepsie. Het is dus niet uitgesloten dat betrokkene tijdens een epileptische aanval en/of post-ictale periode bovenstaande handelingen heeft verricht, waarbij het tevens niet is uitgesloten dat betrokkene geen herinnering heeft aan het gebeurde.'

De deskundige rapporteert ten slotte dat verdachte ten tijde van het ongeval niet aanvalsvrij was, zoals blijkt uit zowel de medische correspondentie als uit de ten behoeve van diens onderzoek verrichte anamnese van verdachte en dat slechts na het ophogen van de medicatie, nadat het ongeval had plaatsgevonden, aanvalsvrijheid ontstond. De deskundige merkt voorts op dat het persisterend optreden van epileptische aanvallen consequenties heeft voor de rijvaardigheid.

Het hof concludeert op grond van de rapportage van de deskundige dat het door verdachte geschetste scenario, dat hij een black-out heeft gehad en zich daarna niet kon herinneren dat hij een aanrijding had gehad, maar wel door heeft kunnen rijden naar de garage om de gebroken ruit van de voorruit van zijn auto te laten repareren, niet kan worden uitgesloten.

Dit zou betekenen dat de toedracht van de aanrijding verklaard moet worden uit de omstandigheid dat verdachte een epileptische aanval heeft gehad. Het hof is van oordeel dat verdachte voor de aanrijding verantwoordelijk kan worden gehouden omdat:

- hij lijdt aan een epileptische aandoening en hier ook bekend mee was;

- hij voor het ongeval niet volledig aanvalsvrij was;

- hij op de dag van het ongeval zijn medicatie, zoals hij ter terechtzitting heeft erkend, niet had ingenomen, hetgeen een aanvalprovocerende werking kan hebben, en

- deze medicatie, zo blijkt uit de voor een ieder toegankelijke informatie op de website van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, de rijvaardigheid beïnvloedt.

Verdachte heeft gelet op dit alles een aanwijsbaar risico voor de veiligheid van zijn weggebruikers genomen door die dag in de auto te stappen en deel te nemen aan het verkeer.

Verdachte heeft nagelaten om in het belang van de verkeersveiligheid passende maatregelen te nemen. Zo heeft verdachte zich niet aan regelmatige dokterscontroles onderworpen waarbij gecheckt kon worden of er sprake was van voldoende en adequate medicatie. Verdachte heeft kennelijk ook niet de vaste routine om alvorens in de auto te stappen te controleren of hij zijn medicatie heeft ingenomen.

Door dit na te laten en die dag toch als bestuurder van een motorvoertuig aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte als epilepsiepatiënt het risico van een optredende epileptische aanval op de koop toegenomen.

Het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt is derhalve aan verdachtes schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 te wijten.

Gelet op de bevindingen van de deskundige, in het bijzonder diens constatering dat verdachte nimmer aanvalsvrij is geweest, treft het verweer van de verdediging dat verdachte de black-out niet kon voorzien, geen doel.

Het verweer van de verdediging wordt verworpen."

2.3.

Vooropgesteld moet worden dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 - in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig handelen - uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252.)

2.4.

Het oordeel van het Hof dat sprake is van "schuld" in de zin van art. 6 WVW 1994 getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is ook in het licht van hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd, voldoende gemotiveerd. De omstandigheid dat het Hof in zijn overwegingen, anders dan de deskundige dr. A.J.A. de Louw, neuroloog, in zijn rapport van 31 januari 2016, geen onderscheid heeft gemaakt tussen "de langer durende aanval en de kort durende aanvallen" leidt niet tot een ander oordeel.

2.5.

Het middel faalt.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature