Uitspraak
10 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05544
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 november 2016, nummer 20/000319-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben C. Grijsen, advocaat te Almere, en D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof bij de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
2.2.1.
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 17 mei 2015 te Hoeven, gemeente Halderberge als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 , 455 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs."
2.2.2.
In de inleidende dagvaarding is art 8, derde lid aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) als wettelijk voorschrift vermeld waarbij het onder 1 tenlastegelegde feit strafbaar is gesteld.
2.2.3.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 17 mei 2015 te Hoeven, gemeente Halderberge als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, de rde lid (de Hoge Raad begrijpt: tweede lid), aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
2.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
"Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 . "
2.3.Art. 8 WVW 1994 luidde, ten tijde van de bewezenverklaarde gedraging, voor zover hier van belang:
"2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (...)
3. In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (...)
4. In afwijking van het tweede lid is het derde lid van overeenkomstige toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig:
a. die zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven een motorrijtuig bestuurt voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is (...)"
2.4.
Het Hof heeft blijkens de bewezenverklaring de hiervoor weergegeven tenlastelegging aldus verstaan, dat daarin aan de verdachte onder meer wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het besturen van een motorrijtuig na het in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994 bedoelde gebruik van alcoholhoudende drank. Deze - aan de feitenrechter voorbehouden - uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met de bewoordingen ervan en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Van die uitleg uitgaande heeft het Hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten. Daarbij verdient nog opmerking dat onjuist is de in het middel voorgestane opvatting dat de leden 3 en 4 van art. 8 WVW 1994 in een dwingende specialiteitsverhouding staan tot lid 2 van bedoeld artikel in de zin dat de toepasselijkheid van lid 3 of lid 4 de toepasselijkheid van lid 2 zou uitsluiten.
2.5.
Het middel faalt.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffie E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018.