Uitspraak
13 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/02074
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 april 2017, nummer 22/004992-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het middel
2.1.Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde beroep.
2.2.
De verdachte is bij vonnis van de Politierechter van 19 augustus 2016 bij verstek veroordeeld ter zake van "diefstal" en "in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen". Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 7 november 2016 hoger beroep ingesteld.
2.3.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2017 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat uit het dossier blijkt dat de oproeping van de verdachte om op de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2016 te verschijnen aan de verdachte in persoon is uitgereikt, op 3 juni 2016. De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 19 augustus 2016 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 7 november 2016 hoger beroep ingesteld, zodat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld. De voorzitter doet mededeling van de aanvullende toelichting op de akte instellen hoger beroep met betrekking tot de psychische achtergrond van de verdachte.
De raadsman deelt mede:
Ik heb op 7 april 2017 een verklaring van Brijder van 29 maart 2017 overgelegd. Op het moment van betekening van de oproeping was de verdachte in een zodanige psychische toestand dat hij nauwelijks in staat was zijn post te openen of de inhoud daarvan te interpreteren. De verdachte had last van een alcoholverslaving. Dat is veranderd. Er is nu sprake van abstinentie van alcoholgebruik. Met behulp van maatschappelijk werk is zijn financiële situatie nu op orde. Er is contact met Brijder en goed contact met de reclassering. Dat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld komt door zijn stoornis. De verdachte begreep niet dat er een verstekvonnis op zijn naam was. Ik verwijs naar een arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2004, NJ 2004, 181. Daaruit volgt dat onder omstandigheden de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar kan zijn bij een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim om tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Ik wil het hof om een tweede kans vragen, gelet op de onderbouwing van Brijder. De verdachte kon zich geen rekenschap geven van de dagvaarding.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik zal vorderen de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren. De dagvaarding eerste aanleg is in persoon ontvangen en getekend. De verdachte heeft psychische problematiek en er is hulpverlening. De verdachte is in staat om hulp te vragen. Het ligt op zijn pad om hulp te vragen. Met betrekking tot het bekend zijn met de datum van de zitting, verwijs ik naar het arrest van de Hoge Raad met nummer BO4029.
De verdachte verklaart:
Ik heb getekend, het is mijn handtekening. Ik heb het me niet gerealiseerd. Ik kreeg veel post. Na 7 november 2016 is hulpverlening op gang gekomen en is de post gedaan. Medio vorig jaar was ik zo bang voor dingen. Ik heb niet geregistreerd dat ik getekend heb en wat de inhoud daarvan was.
(...)
De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld om het door de raadsman gestelde nader toe te lichten.
De verdachte verklaart:
Ik had depressieve klachten en paniekstoornissen. Thuis in het donker had ik gedachten dat ik niet verder wilde met leven. Het dieptepunt was vorig jaar rond de zitting, tot ongeveer november, waarna ik door woonbegeleiding en gesprekken in december bij de reclassering me kon oriënteren op behandeling. Het gaat beter nu. Er was een rechterlijke machtiging. Ik had er zelf om gevraagd. Als ik onder druk van een depressie ging drinken werd ik opgenomen. Dat is een aantal keer gebeurd in 2016. Ik weet niet wanneer de laatste keer was. Sinds december vorig jaar gaat het beter en doe ik vrijwilligerswerk. Ik ben aan het solliciteren en wil mijn beroep weer oppakken.
De oudste raadsheer vraagt of de verdachte nog weet wanneer de rechterlijke machtiging begon en wanneer de verdachte is opgenomen.
De verdachte verklaart:
Begin 2016 in april of mei. Ik ben in april opgenomen geweest. Ik weet niet meer of dat in het kader van een machtiging was. Vóór april was een machtiging afgegeven, daarna opnieuw. Voor Brijder was dat niet bevorderlijk, er was daar een ander beleid. De voorzitter vraagt of ik na april niet meer ben opgenomen. Dat klopt.
De advocaat-generaal merkt op dat in het proces-verbaal van de politierechterzitting van 7 maart 2016 staat vermeld dat de verdachte toen was opgenomen in een kliniek."
2.3.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De dagvaarding van de verdachte om op 19 augustus 2016 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 3 juni 2016.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 19 augustus 2016 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 7 november 2016 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer door en namens de verdachte dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is wegens de angst en paniekstoornis waaraan verdachte lijdt, onderbouwd met een verklaring van een psycholoog van Brijder d.d. 29 maart 2017, maakt dit oordeel niet anders. Een overschrijding van de wettelijke termijn waarbinnen een rechtsmiddel dient te worden ingesteld kan slechts in uitzonderlijke, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden verontschuldigbaar zijn. Zonder af te willen doen aan de ernst van de situatie waarin de verdachte toentertijd zal hebben verkeerd, is het hof van oordeel dat noch uit de door de verdachte overgelegde verklaring van Brijder d.d. 29 maart 2017, noch uit het ter terechtzitting gebleken onderzoek op dit punt is gebleken van een min of meer acuut opgekomen psychische stoornis ten gevolge waarvan de verdachte na het vonnis niet in staat was om te beoordelen of een rechtsmiddel moest worden ingesteld. De door de verdachte aangevoerde omstandigheid dat hij op grond van een rechterlijke machtiging opgenomen is geweest kan de termijnoverschrijding evenmin verontschuldigbaar doen zijn, nu die opname heeft plaatsgevonden enige tijd voordat het bestreden vonnis is gewezen en ook voordat de dagvaarding aan hem werd uitgereikt. Het hof is derhalve van oordeel dat van een uitzonderlijke, de verdachte niet toe te rekenen situatie, geen sprake is en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is."
2.4.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich de door de raadsman bedoelde schriftelijke verklaring van 29 maart 2017, opgemaakt door de bij de instelling Brijder werkzame psycholoog C. Witsenburg . Deze verklaring houdt, voor zover hier van belang, in:
" [verdachte] heeft een geschiedenis van regelmatig terugkerende episodes van excessief alcoholmisbruik (volgens de DSM V methodiek werd nog op 2-3-2017 een "stoornis in alcoholgebruik" (code 303.90) vastgesteld door verslavingsarts H. Pol ). Tussen die perioden drinkt hij geen alcohol en functioneert hij goed. Momenteel is het alcoholmisbruik in remissie en is er drie maanden abstinentie. Hoewel de perioden van drinken van beperkte duur zijn, zijn de gevolgen voor zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid en voor zijn maatschappelijk functioneren buitengewoon ernstig. Ik ben reeds meerdere jaren de coördinerende behandelaar van [verdachte] en de ervaring leert dat een val in alcoholgebruik wordt voorafgegaan door een periode waarin [verdachte] toenemende depressieve klachten heeft, waaraan angst en zelfs paniek gepaard gaan. Dit laatste leidt tot vermijding van situaties die hem angst inboezemen, zoals het niet openen van post uit vrees voor de inhoud. De angstklachten besprak [verdachte] in oktober 2015 met zijn psychiater van Brijder, mw. A.M. Schaap die hem medicatie voorschreef en werd hij voor verdere diagnostiek en behandeling verwezen naar een GZ psycholoog van GGZ Delft."
2.5.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587).
2.6.
Het Hof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is, nu niet is gebleken van een "psychische stoornis ten gevolge waarvan de verdachte na het vonnis niet in staat was te beoordelen of een rechtsmiddel moest worden ingesteld", terwijl de door de verdachte aangevoerde omstandigheid dat hij op grond van een rechterlijke machtiging opgenomen is geweest de termijnoverschrijding evenmin verontschuldigbaar doet zijn "nu die opname heeft plaatsgevonden enige tijd voordat het bestreden vonnis is gewezen en ook voordat de dagvaarding aan hem werd uitgereikt". Hierdoor heeft het Hof de juistheid van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman is aangevoerd met betrekking tot de psychische toestand van de verdachte ten tijde van de uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting van de Politierechter van 19 augustus 2016 - kort gezegd inhoudende dat de verdachte vanwege een hem niet toe te rekenen psychische problematiek niet in staat was zijn post te openen - in het midden gelaten. Tevens is daarmee de mogelijkheid open gebleven dat het verzuim om het hoger beroep tijdig in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Het oordeel van het Hof is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel slaagt.
3 Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2018.