Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Art. 416.2 Sv bij verstek na veroordeling t.z.v. medeplegen diefstal (d.m.v. inklimming), art. 311.1.4 en 311.5 Sr. Niet beslist op voorafgaand aan tz. per e-mail gedaan aanhoudingsverzoek van verdachte op de grond dat hij wegens ziekte (voedselvergiftiging) niet in staat is om ttz. te verschijnen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934, inhoudende dat overeenkomstig art. 329 en 330 Sv op aanhoudingsverzoek wordt beslist nadat OM daaromtrent is gehoord, dat uiteindelijke beslissing op aanhoudingsverzoek ttz. dient te worden genomen en in p-v van die tz. dient te worden vastgelegd, dat rechter bevoegd is om aanhoudingsverzoek af te wijzen op de grond dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, dat rechter (als geval dat omstandigheid niet aannemelijk is zich niet voordoet) belangenafweging dient te maken bij het nemen van beslissing op aanhoudingsverzoek, dat rechter specifiek toetsingskader dient te hanteren i.g.v. aanhoudingsverzoek wegens ziekte van verdachte en dat rechter belangenafweging dient te maken in concrete omstandigheden van het geval en i.g.v. afwijzing van verzoek daarop gebaseerde beslissing dient te motiveren, terwijl die motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. P-v tz. in h.b. noch bestreden uitspraak houdt uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing in op door verdachte gedaan verzoek tot aanhouding. Enkele overweging dat "het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen", kan niet gelden als een zodanige beslissing. Daaruit blijkt immers niet dat naar 's Hofs oordeel de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, terwijl Hof evenmin heeft voldaan aan hetgeen is vooropgesteld m.b.t. te maken belangenafweging en toetsingskader i.g.v. aanhoudingsverzoek wegens ziekte. Volgt vernietiging en terugwijzing.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



16 oktober 2018

Strafkamer

nr. S 16/04355

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 10 augustus 2016, nummer 21/006817-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.

2.2.1.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 juli 2016 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:

"Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.

(...)

De voorzitter deelt (...) mede dat de verdachte per email van 27 juli 2016 te 10:23 uur heeft verzocht om aanhouding van de zaak omdat hij wegens ziekte, te weten een voedselvergiftiging niet in staat is om ter terechtzitting te verschijnen.

De voorzitter geeft aan dat de Hoge Raad in het arrest van 12 mei 2015, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2015:1236 heeft bepaald dat van de verdachte of diens raadsman mag worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht.

De advocaat-generaal heeft op verzoek van de voorzitter aan haar administratie gevraagd om aan verdachte terug te mailen dat het hof binnen een week een doktersverklaring wenst te verkrijgen.

De advocaat-generaal vordert primair dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu de verdachte niet na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, heeft ingediend. Geheel subsidiair vordert de advocaat-generaal dat het hof het vonnis van de rechtbank bevestigt.

De voorzitter deelt mede dat het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen teneinde de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te laten maken.

De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 10 augustus 2016 te 14:00 uur.

In de periode tussen het sluiten van het onderzoek op 27 juli 2016 en de uitspraak heeft het hof geen nadere gegevens ter staving van het feit dat verdachte ten tijde van de terechtzitting ziek was ontvangen."

2.2.2.

Het Hof heeft bij arrest van 10 augustus 2016 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat door of namens de verdachte geen schriftelijke of mondelinge bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep zijn opgegeven.

2.3.1.

Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.

2.3.2.

Indien het verzoek om aanhouding reeds voorafgaande aan de terechtzitting wordt gedaan, kan om praktische redenen door (de voorzitter van) het gerecht eveneens voorafgaande aan de terechtzitting aan degene die om aanhouding verzoekt, worden kenbaar gemaakt hoe het voorlopige oordeel van het gerecht omtrent het verzoek luidt. De uiteindelijke beslissing dient evenwel steeds ter terechtzitting te worden genomen en in het proces-verbaal van die terechtzitting te worden vastgelegd.

2.4.1.

In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting wegens zijn verhindering of de verhindering van zijn raadsman bij de behandeling aanwezig te zijn, (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Indien de rechter de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.

Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat evenwel niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden - in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de verdachte - of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen.

Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.

2.4.2.

Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.

In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.

Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, in geval van afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)

2.5.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch de bestreden uitspraak houdt een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing in op het door de verdachte gedane verzoek tot aanhouding. De enkele overweging dat "het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen", kan niet gelden als een zodanige beslissing. Daaruit blijkt immers niet dat naar 's Hofs oordeel de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, terwijl het Hof evenmin heeft voldaan aan hetgeen hiervoor onder 2.4.2 is vooropgesteld.

2.6.

Het middel is terecht voorgesteld.

3 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature