Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Profijtontneming. OM-cassatie. Bij ontneming w.v.v. rekening houden met bedragen die reeds via de belastingheffing als voordeel zijn ontnomen? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1998:ZD0947 en ECLI:NL:HR:2015:3264. Hieruit volgt dat de rechter die oordeelt in de ontnemingsprocedure bij de vaststelling van de hoogte van het door de betrokkene aan de Staat ter ontneming van het w.v.v. te betalen bedrag geen rekening dient te houden met de belastingheffing over het bedrag van het door de betrokkene w.v.v. Het oordeel van het Hof dat de bedragen aan belastingheffing over "de inkomsten, die hebben geleid tot de onderhavige ontnemingsvordering" bij de vaststelling van de betalingsverplichting in mindering dienen te worden gebracht op het bedrag van het geschatte w.v.v., getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. V.zv. het middel daarnaast berust op de opvatting dat bij de bepaling van het aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van w.v.v. geen rekening mag worden gehouden met de waarde van v.v. voorwerpen, reeds omdat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de met verbeurdverklaring, zijnde een straf, beoogde leedtoevoeging, vindt die opvatting geen steun in het recht (vgl. ECLI:NL:HR:2016:874). Volgt vernietiging.

Uitspraak



14 maart 2017

Strafkamer

nr. S 16/01585 P

MD/SG

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 maart 2015, nummer 20/002611-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1 Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene en de Advocaat-Generaal bij het Hof.

Namens de betrokkene heeft G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De raadsman van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel

2.1.

Het middel keert zich allereerst tegen het oordeel van het Hof dat bij de vaststelling van de hoogte van het door de betrokkene aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening dient te worden gehouden met de bedragen die "reeds via de belastingheffing als voordeel zijn ontnomen".

2.2.

De bestreden uitspraak houdt, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, het volgende in:

"[H]et hof [zal] voor wat betreft de vaststelling van de betalingsverplichting de zienswijze van de verdediging volgen als neergelegd in de pleitnotitie d.d. 16 februari 2015.

Deze zienswijze houdt - kort gezegd - in dat de inkomsten, die hebben geleid tot de onderhavige ontnemingsvordering, reeds in de belastingheffing zijn betrokken en derhalve op het ontnemingsbedrag in mindering dienen te worden gebracht teneinde een "dubbele" ontneming, namelijk zowel via de strafrechtelijke als de fiscaalrechtelijke weg, te voorkomen.

Uit het door de verdediging verstrekte, en door het Openbaar Ministerie niet weersproken, overzicht van de Belastingdienst over de jaren 2005 tot en met 2008 blijkt dat de navolgende bedragen reeds via de belastingheffing als voordeel zijn ontnomen:

Jaar 2005: € 99.305,-

Jaar 2006: € 103.044,-

Jaar 2007: € 78.962,-

Jaar 2008: € 74.774,-

Totaal: € 356.085,-.

Gelet op het vorenstaande stelt het hof de betalingsverplichting vooralsnog vast op (€ 527.083 - € 356.085,-=) € 170.998,-."

2.3.1.

Bij de beoordeling van de klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. In zijn arrest van 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0947, NJ 1998/499 heeft de Hoge Raad - onder verwijzing naar de in dat arrest weergegeven wetsgeschiedenis - het volgende overwogen:

"(...) het fiscale mechanisme dat, voorzover belasting verschuldigd is over wederrechtelijk verkregen voordeel, die belastingheffing weer wordt ongedaan gemaakt indien en voorzover dat voordeel weer wordt ontnomen, [leidt] naar het oordeel van de wetgever zowel in strafrechtelijke als fiscaalrechtelijke zin tot een evenwichtig resultaat, terwijl daarentegen een rekening houden met de reeds geheven of nog te heffen belasting bij de bepaling van het te ontnemen voordeel naar het oordeel van de minister tot een onevenwichtig en onbedoeld resultaat zou leiden. De keuze voor vorenomschreven fiscaal systeem brengt volgens de wetgever mee dat de strafrechter bij de bepaling van het aan voordeel in aanmerking te nemen bedrag geen rekening zal dienen te houden met de belastingheffing."

Het genoemde fiscale mechanisme heeft alleen betrekking op heffingen over het bedrag van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel en ziet niet op belastingen met een andere heffingsgrondslag (vgl. HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3264, NJ 2016/57). Dit betekent dat de rechter die oordeelt in de ontnemingsprocedure bij de vaststelling van de hoogte van het door de betrokkene aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen bedrag geen rekening dient te houden met de belastingheffing over het bedrag van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.4.

Het oordeel van het Hof dat de bedragen aan belastingheffing over "de inkomsten, die hebben geleid tot de onderhavige ontnemingsvordering" bij de vaststelling van de betalingsverplichting in mindering dienen te worden gebracht op het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, getuigt - in aanmerking genomen hetgeen in 2.3 is vooropgesteld - van een onjuiste rechtsopvatting.

2.5.

De klacht is gegrond.

2.6.

Voorts klaagt het middel dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat de waarde van in de strafzaak tegen de betrokkene verbeurdverklaarde voorwerpen in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van het door de betrokkene aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.7.

Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, het volgende in:

"Verbeurdverklaring

Het arrest van het hof van 15 februari 2011 in de onderliggende strafzaak is inmiddels onherroepelijk.

In dat arrest zijn de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard:

- waterscooter, jetski met trailer, kenteken [AA-00-BB];

- motorfiets, mini motor, kleur zwart;

- motorfiets, mini motor, kleur geel;

- personenauto, Mercedes C-Klasse, kenteken [CC-00-DD];

- scooter, Gilera Runner, kenteken [EE-00-FF];

- personenauto, Mercedes SL, kenteken [GG-00-HH].

Met de rechtbank zal het hof bij de vaststelling van de betalingsverplichting rekening houden met voormelde verbeurd verklaarde voorwerpen behalve de twee mini motoren omdat deze niet in de kasopstelling zijn meegenomen.

(...)

Uit de notitie van de advocaat-generaal volgen de navolgende opbrengsten van de vervreemde verbeurdverklaarde goederen:

- waterscooter, jetski met trailer, kenteken [AA-00-BB] € 4.788,-

- personenauto, Mercedes C-Klasse, kenteken [CC-00-DD] € 22.512,-

- scooter, Gilera Runner, kenteken [EE-00-FF] € 1.257,-

- personenauto, Mercedes SL, kenteken [GG-00-HH] € 28.311,-

Totaal € 56.868,-."

2.8.

De klacht berust op de opvatting dat bij de bepaling van het aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening mag worden gehouden met de waarde van verbeurdverklaarde voorwerpen, reeds omdat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de met verbeurdverklaring, zijnde een straf, beoogde leedtoevoeging. Die opvatting vindt evenwel geen steun in het recht (vgl. HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:874, NJ 2016/283).

2.9.

De klacht faalt.

2.10.

Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel van de betrokkene geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature