U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing getuigenverzoek. Het Hof heeft het verzoek om de in de appelschriftuur genoemde personen als getuige te horen afgewezen op de grond dat "de ervaring leert dat herinneringen over het algemeen na verloop van tijd niet beter worden en daarom is er geen noodzaak tot het horen van de getuigen". Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, kan deze motivering de afwijzing van het verzoek niet dragen. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG o.m. over toepasselijk criterium bij in appelschriftuur gedaan verzoek tot horen getuige, welk verzoek pas bij het slot van het pleidooi is herhaald.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



4 juli 2017

Strafkamer

nr. S 16/00775

IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 30 oktober 2015, nummer 23/001297-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 4 oktober 2014 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] en haar zoon dreigend de woorden toegevoegd: 'en die kankermoeder, die vermoord ik. Ik maak d'r dood'."

2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2014246374-1 van 8 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van aangeefster [betrokkene 1]:

Op zaterdag 4 oktober 2014, omstreeks 00.01 uur liep ik met mijn zoontje van negen jaar en mijn drie honden op de Ruysdaelkade ter hoogte van nummer 201 te Amsterdam. (...) Voor de deur van café Imperium zag ik dat er een jongen de toegang tot het café werd geweigerd en hoorde dat er geschreeuwd werd. Een paar seconden later zag ik dat de jongen een baksteen pakte en deze met zijn rechterhand met een gooiende beweging tegen het raam van café Imperium aangooide. (...) Pas toen de jongen een derde baksteen pakte en deze tegen een ander ruit aangooide ging deze kapot. (...) Op dat moment zag ik dat de jongen bij café Imperium vandaan liep. Ik zag dat hij in mijn richting liep. (...) Terwijl ik mijn zoon nog achter mijn rug had hoorde ik de jongen tegen mijn zoon zeggen: "En die kanker moeder, die vermoord ik! Ik maak d'r dood!" Ik zag dat de jongen hierbij naar mijn zoon wees. (...) Ik was angstig en voelde mij bedreigd. (...) Ik zag dat er bij de politieauto een jongen stond te praten met de politieagenten. Ik herkende de jongen als de jongen die mij vlak daarvoor bedreigd had. Ik liep in de richting van de politieauto. Toen ik zag dat de jongen naar mij keek, zag ik dat de jongen hard weg rende de van Ostadestraat in. Hierop zag ik dat de politieagenten achter de jongen aan reden.

2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2014246374-6 van 7 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van getuige [getuige]:

Ik ben getuige geweest van een bedreiging. (...) Ik liep die nacht op de Ceintuurbaan en ik liep richting de Ruysdaelkade. (...) Nadat ik net linksaf de hoek om sloeg, hoorde ik glasgerinkel en het leek erop dat er een ruit vernield was. Ik hoorde dat dit uit de richting van de Ceintuurbaan kwam. (...) Ik zag dat een raam van café Imperium vernield was. Op het moment dat ik die kant op keek zag ik een man mij tegemoet komen rennen. (...) Op dat moment zag ik dat [betrokkene 1] ongeveer 6-8 meter verderop stond. Ik ken [betrokkene 1] omdat ik ooit schilderwerk voor haar heb gedaan. Ik zag dat zij haar zoontje en honden bij zich had. (...) Ik hoorde dat de man vervolgens het volgende riep: "Ik ga je moeder doodmaken!"

3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2014246374-12 van 1 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van verdachte:

Die agent wilde mijn identiteitsbewijs controleren en toen rende ik weg. (...) Ik heb die ramen vernield op de Ruysdaelkade."

3 Beoordeling van het eerste middel

3.1.

Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om [betrokkene 1] en [getuige] als getuige te horen.

3.2.

Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een - tijdig ingediende - appelschriftuur, onder meer inhoudende:

"Cliënt wenst als getuigen te horen de aangever en de getuige. Immers, zowel aangever als de getuige hebben een voor cliënt belastende verklaring afgelegd. Echter komen de verklaringen van de aangever en van de getuige op verschillende punten niet met elkaar overeen. De verklaringen van de aangever en de getuige zijn wel door de rechtbank voor het bewijs gebezigd. De verdediging wenst deze getuigen in het kader van de waarheidsvinding te horen."

3.3.1.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:

"De raadsvrouw van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling haar bezwaren tegen het vonnis op te geven. Zij zegt dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld.

(...)

De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak. (...)

De raadsvrouw van verdachte merkt bij het voorhouden van de stukken het volgende op:

De aangeefster verklaart dat er een getuige bij het voorval aanwezig was die zij kende als [betrokkene 2] en geeft daarbij een telefoonnummer; ik vind dat een opmerkelijke passage. Daarnaast zegt de verdachte in zijn verhoor dat hij de ramen heeft vernield op de Ruysdaelkade en dat de getuige zegt dat hij op de Ceintuurbaan liep en dat het gerinkel vanaf de Ceintuurbaan kwam. Er worden verschillende straten genoemd. Ten slotte wil ik opmerken dat getuige [getuige] niet meer weet wat de datum of het tijdstip van het ten laste gelegde feit is.

(...)

De raadsvrouw van de verdachte voert het woord tot verdediging. Zij voert daarbij het volgende aan:

Mijn cliënt kan zich niet vinden in de veroordeling. De stelling van de verdediging is dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Er ligt een aangifte en de aangeefster noemt een getuige, [betrokkene 2]. Een persoon met een geheel andere voornaam komt vervolgens als getuige bij de politie. Deze verklaring is van maanden later. Het is niet duidelijk of het om hetzelfde incident gaat dat de aangeefster noemt. De locatie is mogelijk anders en de getuige geeft een andere beschrijving van wat er is gebeurd. Er is een verschil in wie er bedreigd wordt, hoeveel honden daarbij aanwezig waren. Daar komt bij de onduidelijkheid over de datum en de locatie. Dit alles in samenhang bezien, ben ik van mening dat de verklaring van de aangeefster niet of onvoldoende wordt ondersteund door de verklaring van de getuige. Het kan zijn dat de getuige en de aangeefster het over hele andere momenten hebben. De verklaring van de getuige kan niet als bewijsmiddel jegens mijn cliënt gebruikt worden. De aangeefster omschrijft de verdachte als een man met zwart haar en een baard, maar mijn cliënt is kaal. Mijn cliënt ontkent het ten laste gelegde feit. Hij bekent de vernieling, maar zegt dat hij geen vrouw heeft gezien. Er lopen op dat moment, een vrijdagnacht, misschien wel meerdere mensen uit het café naar buiten. Misschien hebben we wel te maken met heel iemand anders. Wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs verzoek ik u mijn cliënt vrij te spreken. Subsidiair verzoek ik u de getuigen, de aangeefster en getuige [getuige], die tijdig bij appelschriftuur zijn opgegeven, te horen."

3.3.2.

De aantekening van het mondeling arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:

"Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte dat hij ter plaatse was en de verklaring van getuige [getuige]. Zowel de aangeefster, de verdachte en de getuige spreken over de ruiten die zijn ingegooid. Daarnaast spreken aangeefster en getuige [getuige] over een bedreiging die heel specifiek is. Gezien de locatie, specificiteit van verdachte en het feit dat de getuige ook spreekt over de honden van de aangeefster is er volgens het hof geen sprake van een misverstand over de tijdstip en de locatie van het ten laste gelegde feit. Wat betreft het verzoek tot het horen van de getuigen overweegt het hof dat de ervaring leert dat herinneringen over het algemeen na verloop van tijd niet beter worden en daarom is er geen noodzaak tot het horen van de getuigen."

3.4.

Het Hof heeft het verzoek om de in de appelschriftuur genoemde personen als getuige te horen afgewezen op de grond dat "de ervaring leert dat herinneringen over het algemeen na verloop van tijd niet beter worden en daarom is er geen noodzaak tot het horen van de getuigen". Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zoals weergegeven in 3.2 en 3.3.1, kan deze motivering de afwijzing van het verzoek niet dragen.

3.5.

Het middel slaagt.

4 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature