U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Medeplegen bankoverval. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. falende bewijsklacht medeplegen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



5 juli 2016

Strafkamer

nr. S 14/06441

AJ/ES

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 november 2014, nummer 23/003892-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 20 november 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 107.504 euro, toebehorende aan de Fortis bank gevestigd aan de A.J. Ernststraat, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen medewerk(st)er(s) en/of een bezoeker van de Fortis bank, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en zijn mededaders een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die medewerk(st)er(s) en/of bezoeker van dat bankfiliaal hebben getoond en in de richting van die medewerk(st)er(s) en/of bezoeker hebben bewogen en gericht en daarbij hebben gezegd de woorden: "Dit is een overval. Op de grond, naar beneden. Tas vullen. Nu, nu, sneller, of wil je een kogel door je kop"."

2.2.1.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een proces-verbaal (met nummer 2003299686-1)

(van 20 november 2003), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 017-020).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 november 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :

Ik ben werkzaam als stagiaire bij de Fortisbank op de Arent Janszoon Ernststraat 599 te Amsterdam. Ik loop sinds 4 september 2003 stage aan de voornoemde bank. Mijn functie bestaat uit diverse werkzaamheden o.a. ordenen van dossiers, kas- en balie werkzaamheden, commerciële ondersteuning, het helpen van accountmanagers met projecten.

Vandaag op 20 november 2003 ben ik om 09.15 uur begonnen. Ik ben vanmorgen begonnen met kas- en baliewerkzaamheden. Ik kan u vertellen dat wij achter de balie diverse werkzaamheden verrichten. Wij staan klanten te woord, verwerken stortingen, opnames, geldtransacties, kluisbezoeken enzovoort. Het geld dat wij contant ontvangen van klanten dat storten wij direct weg via een luikje wat zich achter de kleine kas bevindt. De kluis is beveiligd middels een tijdslot. Dit houdt in dat de kluis wel geopend kan worden maar dat dit enige tijd duurt. Achter de balie centrale kas zit een lade genummerd 11 welke geopend kan worden met een code. In deze lade zitten de grote coupures (biljetten van E 100 tot E 500).

Vandaag op 20 november 2003 was het erg rustig. Er was een aantal geldbestellingen gedaan voor 19 november welke niet waren opgehaald, deze lagen nog in lade 11. Ik wist niet precies wat er in lade 11 lag, maar ik dacht ongeveer E 70.000,-. Ik heb wel gehoord, na de overval, dat er een geldbedrag van E 82.500,- is weggenomen.

Op 20 november omstreeks 15.30 uur, werd ik wederom gebeld op het telefoontoestel aan de balie van de kleine kas. Ik hoorde dat ik een man aan de telefoon had. Ik hoorde dat de man aan mij vroeg of hij geld kon wisselen. Ik hoorde dat de man vroeg of hij biljetten van E 500,- voor biljetten van E 200,- kon wisselen. Ik zei tegen de man "Een moment, ik ga even voor u kijken". Ik heb de hoorn naast het toestel neergelegd. Ik ben naar lade 11 gelopen. Ik wist dat er voldoende geld in lade 11 zat maar ik wilde voor de klant verifiëren of er voldoende biljetten van E 200,- waren om te wisselen. Ik stond met mijn gezicht naar lade 11 en met mijn rug naar mijn collega [betrokkene 2] . Ik hoorde een hoop geschreeuw.

Ik hoorde dat er geroepen werd "Dit is een beroving", "Iedereen op de grond", "Er is niets aan de hand", "Nu, nu,", "Sneller, of wil je ook een kogel door je kop!" en/of woorden van gelijke strekking. Ik draaide mij om en keek in de richting vanwaar het geschreeuw kwam. Ik zag dat al mijn collega's en een klant allemaal waren gaan liggen. Ik zag dat de man een vuurwapen in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man dit wapen op mij richtte. Ik hoorde dat de man hier op luide toon bij zei: "Vullen, vullen anders krijg je een kogel door je kop" en/of woorden van een gelijke strekking. Ik zag dat de man een rode plastic tas van het merk 'Dirk van den Broek' op de balie gooide. Ik heb de tas gepakt. Ik vreesde voor mijn leven. Ik dacht dat de man mij dood zou schieten. Ik heb het geld uit lade 11 in de tas gedaan. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: 'Sneller, sneller!' en/of woorden van gelijke strekking. Ik heb de volledige inhoud van lade 11 in de tas gedaan. Ik heb de tas vervolgens op de balie gezet.

Op het moment van de overval waren er twee oude dames bij de kluis. Ik zat samen met [betrokkene 2] achter de balie en mijn collega [betrokkene 3] zat achter de infobalie. Tevens meldde zich een mevrouw met een kinderwagen, zij was op dat moment van de overval aan het pinnen, die getuige is geweest en de daders heeft gezien.

2. Een proces-verbaal (met nummer 2003299686-3)

(van 20 november 2003), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 023-027).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 november 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :

Ik werk sinds september 2003 bij de Fortis bank. Ik ben werkzaam als kas/balie medewerkster bij de Fortis bank in het filiaal op de A.J. Ernststraat 599 te Amsterdam.

Op donderdag 20 november 2003 omstreeks 15.00 kwam er een oudere meneer bij de bank binnen. Deze meneer meldde zich aan mijn balie en verzocht mij hem te helpen met zijn kluisbezoek. Ik ben vervolgens met deze meneer meegelopen naar zijn kluis. Ik ben vervolgens weer naar mijn balie gegaan en heb daarachter plaats genomen. Achter de balie bevindt zich een geldtelmachine. Deze geldtelmachine bevindt zich tussen mijn balie en die van [betrokkene 1] in. Op deze geldtelmachine ligt altijd een agenda. In deze agenda staan de bestellingen vermeld waarop klanten de door hen bestelde gelbedragen af komen halen. Ik heb vervolgens deze agenda gepakt om deze in te lezen omdat ik dacht aan een bestelling die gisteren besteld was door een klant voor morgen. Terwijl ik in de agenda aan het lezen was hoorde ik dat de telefoon op de balie van [betrokkene 1] over ging. Ik hoorde aan de ringtone dat het een extern gesprek moest zijn. Ik vond dit erg raar omdat niemand in het bezit hoort te zijn van het directe telefoonnummer van deze interne telefoon. Normaliter dient men via het algemene telefoonnummer van het filiaal te bellen naar de info balie van [betrokkene 3] op het algemene telefoonnummer. [betrokkene 3] draagt er vervolgens zorg voor dat de bij haar binnengekomen telefoongesprekken doorverbonden worden naar bijvoorbeeld de interne telefoon van [betrokkene 1] . Tevens vind ik het raar omdat [betrokkene 1] in het verleden wel vaker externe telefoongesprekken heeft ontvangen op zijn interne toestel. Ik hoorde dat [betrokkene 1] de telefoon opnam en dat hij iets zei zoals: 'Heeft u besteld? Briefjes van tweehonderd?'. [betrokkene 1] heeft wel meer gezegd maar ik heb het gehele gesprek verder niet gevolgd. Ik hoorde vervolgens dat [betrokkene 1] de hoorn op het toestel legde nadat het gesprek was afgelopen. Terwijl ik verder bladerde in de agenda zag en hoorde ik dat [betrokkene 1] opstond uit zijn stoel en liep in de richting van de voornoemde beveiligde lades paternoster. Ik denk dat [betrokkene 1] de code van lade elf had ingetoetst. Terwijl ik in de agenda aan het lezen was hoorde ik ineens een harde klap uit de richting van de toegangsdeur van de ontvangstruimte. Ik hoorde aansluitend hierop het geschreeuw van een persoon. Ik hoorde dat deze persoon schreeuwde: "Dit is een beroving. Iedereen naar beneden. Er is niets aan de hand". Ik zag vervolgens een persoon staan vlak voor de toegangsdeur aan de binnenkant van het filiaal. Ik zag dat deze persoon recht tegenover mijn balie stond. Ik zag dat deze persoon op ongeveer anderhalf a twee meter van mij af stond. Ik zag dat de man een zilverkleurig vuistvuurwapen in zijn rechterhand vast hield en dat de persoon dit vuurwapen heen en weer zwaaide met de kennelijke bedoeling het vuurwapen op een ieder, die in het pand aanwezig was, te richten.

Ik ben met mijn buik op de grond gaan liggen. Ik heb vervolgens omhoog gekeken naar de overzijde van de balie. Ik kon de man nu niet meer zien. Ik hoorde dat het geschreeuw van de man luider werd kennelijk omdat hij dichter bij mijn balie kwam. Ik zag vervolgens dat een roodkleurige plastic tas van het winkelbedrijf 'Dirk van den Broek' over de toonbank van mijn balie werd gegooid. Ik zag vervolgens het gezicht, het bovenlichaam de rechterarm en het pistool van de man verschijnen aan de bovenzijde van mijn balie. Ik keek naar boven in de richting van de man. Ik hoorde dat de man schreeuwde: 'Vul dit. Snel. Snel. Snel. Alles. Alles. Alles". Ik weet zeker dat hij tegen [betrokkene 1] schreeuwde en dat de man tevens het vuurwapen in de richting van [betrokkene 1] gericht hield omdat [betrokkene 1] daar nog moet hebben gestaan. Vervolgens zag ik dat de man met het pistool naar mij keek. Ik zag dat de man hierop zijn pistool op mij richtte en hoorde dat hij tegen mij schreeuwde: "naar beneden. Naar beneden. Naar beneden". Ik hoorde vervolgens het geruis van een plastic zak achter mij alsof iemand iets in de plastic tas deed.

3. Een proces-verbaal (met nummer 2003299686-2) (van 20 november 2003), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 031-032).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 november 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :

Ik ben medewerker van de Fortisbank. Vanmiddag hoorde ik op een gegeven moment dat er een overvaller binnen was. Ik hoorde toen wel op schreeuwende toon: "Dit is een overval". Andere woorden die gebruikt werden waren: 'Op de grond" en 'Naar beneden", "Tas vullen", "Niets aan de hand". Deze woorden werden steeds herhaald. Toen mij duidelijk werd dat het een overval was heb ik alleen gezien dat er een zilverkleurige loop van een pistool of revolver was. Op een gegeven ogenblik hoorde ik de schreeuwerige stem niet meer en hoorde ik de deur dichtvallen. Ik dacht dat de overval afgelopen was en heb voorzichtig boven mijn balie langs gekeken. Ik zag toen, vanaf mijn plaats dat bij de pinautomaat een vrouw stond te pinnen. Ik zag achter haar dat de overvaller achterop een motor stapte. Daar zat dus een bestuurder op die kennelijk op de overvaller had gewacht. De kleur is voornamelijk rood maar er zat ook wit in. De motor reed direct weg in de richting van de tram over de stoep naar de rijbaan toe. Ik heb ze daarna niet meer gezien.

Wat mij nog te binnen schiet is dat er bij de kasbalie een direct telefoongesprek is binnengekomen vlak voor de overval. Ik heb dit gehoord van mijn collega [betrokkene 1] . Directe gesprekken op dit toestel zijn niet gebruikelijk. Buitenlijnen komen namelijk binnen op het toestel dat op mijn balie staat.

4. Een proces-verbaal (met nummer 2003299686-10)

(van 20 november 2003), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 033-035).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 november 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :

Op 20 november 2003 omstreeks 15.20 liep ik op de openbare weg de A.J. Ernststraat. Ik wilde namelijk geld gaan pinnen bij het op de A.J. Ernststraat gevestigde filiaal van de Fortis bank. Terwijl ik op de voornoemde locatie in de voornoemde richting liep hoorde ik het geluid van een draaiende motor van een motorfiets achter mij. Ik keek vervolgens rechts en zag dat er een motorfiets kwam aanrijden op het trottoir van de A.J. Ernststraat. Ik vond dit erg vreemd omdat de motorfiets op het trottoir reed en ik begreep niet waarom hij dat deed. Ik zag dat de motorfiets er als volgt uit zag: voornamelijk rood met wit erin. Ik zag vervolgens dat de bestuurder op de motorfiets stopte voor de hoofdingang van het voornoemde filiaal van de Fortis bank. Ik ben verder gelopen naar de pinautomaat, welke zich rechts naast de hoofdingang van de Fortis bank bevindt. Terwijl ik aan het pinnen was zag ik, vanuit mijn linker ooghoek dat er een tweede man door de glazen hal van het filiaal van de Fortisbank liep in de richting van de hoofdingang. Ik zag dat de tweede man redelijk rustig liep naar de hoofdingang van het Fortis filiaal en vervolgens achter op de motorfiets stapte. Ik zag vervolgens dat de eerste en de tweede man op de voornoemde motorfiets weg reden op de A.J. Ernststraat.

5. Een proces-verbaal (met nummer 2003299686-12)

(van 2 november 2003), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 036-038).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 5] :

Ik ben op 20 november 2003 getuige geweest van een overval op de Fortis bank aan de Arent Janszoon Ernststraat te Amsterdam. Ik had in de bank een tweetal mensen voor mij. Op het moment dat ik de kluisloketten uitkwam zag ik dat er een man de bank binnenkwam. Ik zag dat de man van mijn aanwezigheid schrok. Ik schrok ook van deze man. De man stond op dat moment op een afstand van ongeveer 3 meter van mij af. Ik zag dat deze man een pistool in zijn handen had.

Ik zag dat de man zijn wapen in (het hof begrijpt: mijn) richting hield. Ik deed direct mijn handen omhoog. Ik hoorde dat de man op luide en dwingende toon riep dat iedereen moest gaan liggen. Ik ben gaan liggen. Ik hoorde dat de man op een luide toon riep: "geld!", "Blijven liggen!" en/of woorden van gelijke strekking.

Ik hoorde het geluid van het open en dicht gaan van de deur. Ik heb toen nog even gewacht omdat ik zeker wilde weten dat de dader weg was. Ik ben toen naar buiten gelopen. Ik zag een motor rijden met daarop twee personen. Ik herkende de persoon die achterop zat als zijnde de dader van de bankoverval. Ik herkende de man aan zijn jas.

6. Een proces-verbaal met bijbehorende bijlage (met nummer 2003299686-13) (van 21 november 2003), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 046-051).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :

Ik ben werkzaam als adviseur operationele recherche concern veiligheidszaken bij de Fortis bank. Ik doe aangifte van diefstal van het geld wat buitgemaakt is bij de gewapende overval welke heeft plaatsgevonden op donderdag 20 november 2003 omstreeks 15.20 uur. Ik overhandig u een kopie van de kasverantwoording over 20 november 2003. Hieruit blijkt dat er een bedrag van E 107.504,00 is weggenomen bij de overval. [betrokkene 1] loopt sinds begin september 2003 stage bij het genoemde filiaal van de Fortis bank. [betrokkene 1] werkte op 20 november 2003 ten tijde van de overval aan de balie van de kleine kas. [betrokkene 1] had een telefoontoestel met het nummer 020 [0001] . Dit toestelnummer is geen extern nummer wat voor klanten bestemd is. Normaliter bellen klanten naar het centrale nummer 020 5175555.

Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

7. Een proces-verbaal, inclusief bijlagen (met nummer 2003299686) (van 8 april 2004), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 371-399),

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Het (centrale) telefoonnummer van de Fortisbank 020-5175555 is een zogenaamde ISDN -lijn, onderliggende nummers zijn 020- [0002] en 020- [0001] . Alleen een klant van de KPN met het nummer 06- [0003] , blijkt in de gevraagde periode te hebben gebeld naar het nummer 020- [0002] (zie ingevoegde B-analyse).

Uit de B-analyse blijkt het volgende: (plattegrond met zendmastlocaties wordt hierbij gevoegd)

Op 20 november 2003 te 15.05.20 uur wordt er door het nummer 06- [0003] gedurende 49 seconden ingebeld naar de Fortis bank.

Op 20.11.2003 te 15.17.11 uur wordt er door het nummer 06- [0003] gedurende 45 seconden in gebeld naar de Fortis bank.

Het nummer 06- [0003] maakt tijdens beide gesprekken gebruik van het imeinummer [0006] .

Uit het historisch bestand [0006] blijkt het volgende:

Op 19.11.2003 en 20.11.2003 zijn via het imeinummer [0006] verschillende simkaarten gebruikt, respectievelijk met de telefoonnummers 06- [0004] , 06- [0005] en 06- [0003] .

Via de mobiele telefoon met het imeinummer [0006] wordt vanaf 24.10.2003 continu een simkaart met het telefoonnummer 06- [0004] gebruikt, met uitzondering van 19.11.2003 (dag voor de overval) dan wordt ook het nummer 06- [0005] gebruikt, en 20.11.2003 (dag van de overval) wordt het nummer 06- [0003] gebruikt. Na de overval op 20.11.2003 wordt gewoon weer het oorspronkelijk telefoonnummer 06- [0004] gebruikt.

19.11.2003 te 16.07.57 uur, er volgt een uitgaand gesprek gedurende 4 seconden met het telefoonnummer 06- [0005] , naar het telefoonnummer 020- [0002] , dit betreft het nummer van de Fortis bank.

Op 19.11.2003 te 16.12.07 uur, uitgaand gesprek gedurende 66 seconden met het telefoonnummer 06- [0005] , naar het telefoonnummer 020- [0002] , dit betreft het nummer van de Fortis bank.

20.11.2003 te 15.05.20 uur (dag van de overval/ kort voor de daadwerkelijke overval) de simkaart met het telefoonnummer 06- [0004] wordt verwisseld voor een simkaart met het telefoonnummer 06- [0003] , er volgt een uitgaand gesprek gedurende 49 seconden met het telefoonnummer 06- [0003] naar het telefoonnummer 020- [0002] dit betreft het nummer van de Fortis bank.

(...)

8. Een proces-verbaal (met nummer 2003299686)

(van 9 augustus 2004), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 691-693).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Op 19 en 20 november 2003 zijn er met het mobiele nummer 06- [0004] in de mobiele telefoon met het imei nummer [0006] , welke [verdachte] zegt verkocht te hebben op 18 november 2003, verscheidene contacten geweest met telefoonnummers, die volgens het historisch bestand van het andere nummer van [verdachte] 06- [0007] , regelmatige contacten zijn geweest van [verdachte] .

9. Een proces-verbaal (met nummer 2003299686)

(van 9 augustus 2004), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 702-705).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

De historische bestanden van de telefoonnummers 06- [0004] en 06- [0007] zijn nader onderzocht, waarbij overeenkomsten zijn aangetroffen tussen de contacten en de telefoonnummers 06- [0004] en 06- [0007] .

Gebruikte Imeinummers

Het nummer 06- [0004] wordt vrijwel continu gebruikt via het imeinummer [0006] , met uitzondering van 19.11.2003 en 20.11.2003, dan wordt ook het imeinummer [0009] gebruikt.

Het nummer 06- [0004] wordt op 20.11.2003 te 15.17 uur voor het laatst gebruikt om de Fortis bank te bellen via de mobiele telefoon met imeinummer [0006] . Het nummer 06- [0007] heeft vanaf 19 november 2003 de navolgende contacten:

- Op 21/11/2003 2x met 06- [0008] (broer [betrokkene 7] )

- Op 20/11/2003 na de overval 4x met 020- [0010] (huisnummer broer [betrokkene 8] )

- Op 19, 20 en 21/11/2003 in totaal 48 sms contacten met 06- [0011] (verdachte [betrokkene 9] )

- Op 20/11/2003 lx met 06- [0012] (broertje [betrokkene 10] )

- Op 21/11/2003 lx met 020- [0013] (huisnummer zus [betrokkene 11] )

- Op 21/11/2003 lx met 06- [0014] ( [betrokkene 11] )

- Op 21/11/2003 sms contact met 06- [0015] ( [betrokkene 12] )

Al deze contacten gaan met de mobiele telefoon met imeinummer [0009] .

Zoals boven al gerelateerd, wordt het nummer 06- [0004] op 19 en 20 november ook 2x gebruikt via de mobiele telefoon met imeinummer [0009] .

Conclusie:

Gezien het feit dat het imeinummer [0009] op dezelfde dagen, namelijk 19 en 20 november 2003 is gebruikt in combinatie met de nummers 06- [0004] en 06- [0007] , en het nummer 06- [0007] op 19 en 20 en 21 november 2003 voornamelijk contact heeft met familieleden van verdachte [verdachte] kan de gebruiker van de telefoonnummers 06- [0004] en 06- [0007] op 19 en 20 november 2003 slechts een en dezelfde persoon zijn en niemand anders dan [verdachte] .

10. Proces-verbaal van bevindingen, op 6 januari 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, voorzover van belang en zakelijk weergevende als verklaring van een medewerker van Uitzendbureau Pdz te Amsterdam:

Ik zie in mijn administratie dat er een persoon met de naam [verdachte] , geboortedatum 25/4/1983, sedert 8/9/2003 is ingeschreven. Hij heeft als telefoonnummer opgegeven 06- [0007] .

11. Een schriftelijk stuk, namelijk een schema "tijdlijn overval Fortisbank", toegevoegd aan het dossier ter terechtzitting van de rechtbank Amsterdam op 2 september 2004, weergevende, voor zover van belang:

De belgeschiedenis van het telefoontoestel met Imeinummer eindigend op [0006] . Te zien is op 19 november 2003 dat tot 15.27 uur het telefoonnummer eindigend op [0004] wordt gebruikt, dat om 15.37 en 16.07 gebruik wordt gemaakt van het nummer eindigend op [0005] en dat om 16.08 met gebruikmaking van dezelfde zendmast gebeld wordt met het toestel met Imeinummer eindigend op [0009] met daarin het nummer eindigend op [0004] . De genoemde gesprekken zijn gevoerd met de Fortisbank dan wel met een der telefooncellen in de directe omgeving van de bank.

Om 22.06 uur keert het nummer eindigend op [0004] weer terug in het toestel met Imeinummer [0006] .

Op 20 november 2003 wordt het nummer eindigend op [0004] weer in hetzelfde toestel gebruikt tot het nummer om 14.59 uur weer wordt verplaatst naar het toestel met Imeinummer eindigend op [0009] . Om 15.05 en 15.17 uur worden met het toestel met Imeinummer eindigend op [0006] de twee gesprekken gevoerd met de telefoon op de balie van de Fortisbank die door [betrokkene 1] zijn opgenomen. Bij deze gesprekken is van het nummer eindigend op [0003] gebruik gemaakt.

12. Proces-verbaal van de zitting van de rechtbank te Amsterdam van 2 september 2004, voor zover van belang als verklaring van de verdachte:

Ik had in november 2003 twee telefoons. De telefoon die door de overvallers is gebruikt moet ik verkocht hebben op 18 november 2003. Ik heb hem met SIM-kaart verkocht. Mijn andere telefoon heb ik niet weggedaan. Het kan zijn dat het Imeinummer van deze telefoon op [0009] eindigt."

2.2.2.

In aansluiting hierop heeft het Hof het volgende overwogen:

"Nadere bewijsoverweging betrekking hebbend op de bewijsmiddelen 8, 9, 10 en 11:

Het hof merkt op dat de verdachte ter terechtzitting van het hof van 30 oktober 2014 zijn standpunt dat hij de telefoon met daarin een nummer eindigend op [0004] had verkocht aan [betrokkene 1] heeft ingetrokken en vervangen door het standpunt dat een direct familielid die telefoon had meegenomen en gebruikt. De bewijsmiddelen 8, 9, 10 en 11 zijn mede redengevend voor de bewezenverklaring maar weerleggen ook de stelling van de verdachte, die erop neerkomt dat hij gedurende 19 en 20 november 2003 niet de gebruiker van de telefoon met het Imeinummer eindigend op [0006] is geweest."

2.2.3.

Voorts heeft het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:

"Volgens de eigen verklaring van de verdachte was hij in ieder geval eigenaar van zowel de gsm met IMEI-nummer [0006] met daarin telefoonnummer 06 [0004] , waarmee op de dag voor de overval en op de dag van de overval door een van de daders is gebeld naar de mededader [betrokkene 1] , als ook van de gsm met IMEI-nummer [0009] .

Het hof leidt af uit de tijdlijn overval Fortis-bank dat op 19 november 2003 om 16.08.25u vanuit een telefooncel aan de A.J. Ernstraat 102 met het telefoonnummer 06 [0004] in de gsm met IMEI- nummer [0009] is gebeld en dat op 20 november, de dag van de overval, om 14.59.46u ook vanuit een telefooncel aan de A.J. Ernstraat 102 met het telefoonnummer 06 [0004] in de gsm met IMEI-nummer [0009] is gebeld. In de tussengelegen periode is het telefoonnummer 06 [0004] weer in de gsm met IMEI-nummer [0006] geplaatst.

Het hof leidt voorts uit de genoemde tijdlijn af dat het telefoonnummer 06 [0004] op 19 november 2003 om 15.27.05u zich nog in de gsm met IMEI-nummer [0006] bevond en zich op 20 november 2003 om 13.46.53u eveneens in datzelfde toestel bevond.

De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot de gsm met IMEI-nummer [0006] . Het hof leidt uit zijn wisselende verklaringen af dat hij thans de stelling inneemt dat hij enige tijd rond de overval niet in het bezit is geweest van deze gsm. De verdachte heeft verklaard, ook ter terechtzitting in hoger beroep, dat dit de enige telefoon was die miste. De andere telefoons had de verdachte nog in zijn bezit.

Gelet op de tijdlijn overval Fortis-bank en de wisseling van de simkaart met het telefoonnummer 06 [0004] in het toestel met IMEI-nummer [0009] leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de gebruiker van de toestellen met IMEI-nummer [0006] en de telefoon met IMEI-nummer [0009] deze beide fysiek bij zich droeg. Het hof leidt uit de verklaring van de verdachte, dat hij de andere telefoons nog in zijn bezit had, af dat de verdachte de gebruiker was van beide telefoons op 19 november en 20 november 2003. De verklaring van de verdachte dat hij niet in het bezit was van de telefoon met IMEI-nummer [0006] is niet aannemelijk geworden.

Nu de verdachte als de gebruiker van dit toestel herhaaldelijk contact heeft gehad met het mobiele nummer van [betrokkene 1] , met dit toestel naar de bank is gebeld met medewerker [betrokkene 1] en hierna door [betrokkene 1] lade 11 werd geopend waarin het bedrag van 107.000 euro aan grote coupures is aangetroffen, en waarna de feitelijke overval heeft plaatsgevonden, kan volgens het hof worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [betrokkene 1] en verdachte.

Het hof heeft hierboven de rol van de verdachte vastgesteld bij de overval op de Fortisbank op 20 november 2003. Nu de rol van de verdachte niet ziet op de aanwezigheid van de verdachte in de bank alsook diens betrokkenheid bij de vluchtmotor, behoeven de overige verweren van de raadsvrouw geen verdere bespreking."

3 Aan de beoordeling van het middel voorafgaande opmerkingen

3.1.1.

In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Deze overwegingen luiden als volgt:

"3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).

In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.

3.2.1.

De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.

Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest.

(Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).

3.2.2.

Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".

3.2.3.

De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012,ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.

3.3.1.

Er bestaat geen precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen. Dat neemt niet weg dat wanneer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit medeplegen moet worden beoordeeld aan de hand van de voor medeplegen geldende maatstaven. Het gebruikmaken van aan andere deelnemingsvormen ontleende begrippen of constructies kan de bewijsvoering voor medeplegen compliceren en verdient daarom in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het medeplegen door het hof was bewezenverklaard aan de hand van criteria voor het zogenoemde functionele daderschap). Het valt overigens op dat het openbaar ministerie bij het tenlasteleggen van commune en andere niet-economische strafbare feiten - in vergelijking met economische delicten - vaker gebruik lijkt te maken van (soms ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan van het meer geëigend lijkende functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met betrekking tot de verkoop van hennepplanten door de eigenaar van een growshop).

3.3.2.

Het ontbreken van een precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen brengt mee dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen er goed aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door daarop toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen. Als het openbaar ministerie evenwel om hem moverende redenen uitsluitend het medeplegen en niet ook de medeplichtigheid heeft tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken indien het medeplegen niet kan worden bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdachte medeplichtig was aan het feit."

3.1.2.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 aan deze algemene overwegingen het navolgende toegevoegd:

"3.2.1. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.

3.2.2.

Opmerking verdient dat het voorgaande, zoals in genoemd arrest is overwogen en uit de daar aangehaalde voorbeelden ook blijkt, in vergelijkbare zin geldt indien het medeplegen - bij voorbeeld in de vorm van 'in vereniging' - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. Ook in een geval waarin de tenlastelegging het delictsbestanddeel 'gepleegd door twee of meer verenigde personen' bevat, zal de rechter derhalve moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.

3.2.3.

In het hiervoor genoemde arrest is voorts overwogen dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen."

3.2.

In de hierboven weergegeven arresten heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Daarbij is aangegeven dat het een belangrijke en moeilijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in bovengenoemde arresten is benadrukt. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten zoals in bovengenoemde arresten is gebeurd alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.

Het beslissingskader zoals dat is neergelegd in de hierboven genoemde arresten kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn (vgl. rechtsoverweging 4.2 hierna). Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen (vgl. het arrest van heden ECLI:NL:HR:2016:1320 over art. 141 Sr en ECLI:NL:HR:2016:1322 over bedreiging met geweld). Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. de arresten van heden ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323). In concrete zaken kan een en ander leiden tot een moeilijke afweging bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen. Daaraan valt niet te ontkomen omdat er altijd zogenoemde grensgevallen zullen zijn.

4 Beoordeling van het middel

4.1.

Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen "tezamen en in vereniging met anderen" (hierna: het medeplegen) ontoereikend is gemotiveerd.

4.2.

Zoals uit de onder 3.1 weergegeven arresten blijkt, zal de bijdrage van de medepleger in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene - al dan niet als uitvoeringshandeling tenlastegelegde - gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl ook niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Het gaat hierbij niet om steeds precies van elkaar af te grenzen typeringen.

4.3.

Blijkens de hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld. De verdachte heeft meermalen contact gehad met het mobiele telefoonnummer van medeverdachte [betrokkene 1] . In de periode van 19 tot en met 20 november 2003 heeft de verdachte gebruik gemaakt van twee telefoons en drie simkaarten en heeft hij meermalen de simkaart verwisseld in die telefoons. Op 19 en op 20 november 2003 is de verdachte gebeld vanuit een telefooncel in de buurt van het filiaal van de Fortis bank aan de A.J. Ernststraat. De verdachte heeft op 19 november 2003 tweemaal en op 20 november 2003 tweemaal gebeld naar een intern, niet voor klanten bestemd telefoonnummer van dit filiaal van de Fortis bank. Toen de verdachte op 20 november 2003 voor de tweede keer naar dat interne nummer van de Fortis bank belde, heeft hij gesproken met [betrokkene 1] die op dat moment als stagiair werkzaam was in dit filiaal van de Fortis bank. Tijdens dit gesprek heeft [betrokkene 1] aan de verdachte gevraagd of hij briefjes van tweehonderd had besteld en gezegd "ik ga even voor u kijken". Daarop is [betrokkene 1] naar lade 11 gelopen en heeft hij deze door middel van een code geopend. Op het moment dat [betrokkene 1] lade 11 open had, kwam een mededader binnen die dreigend met een wapen sommeerde een plastic tas te vullen met geld. [betrokkene 1] heeft het geld uit lade 11 in deze plastic tas gedaan.

4.4.

In de bewijsvoering ligt als 's Hofs vaststelling besloten dat de verdachte ter uitvoering van een voordien door hem en zijn mededaders gemaakte afspraak [betrokkene 1] heeft gebeld op een intern telefoonnummer van de Fortis bank op een moment waarop die [betrokkene 1] werkzaam was bij die bank zodat die [betrokkene 1] kon voorwenden dat hij een klant aan de telefoon had voor wie hij lade 11 moest openen, waardoor deze lade open was op het moment waarop een mededader het filiaal binnenkwam en het geld door deze mededader kon worden meegenomen. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders, gelet op de onderlinge taakverdeling, het karakter droegen van een gezamenlijke uitvoering. Gelet hierop alsmede op de evenvermelde vaststellingen van het Hof heeft het Hof zijn oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde delict van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, toereikend gemotiveerd.

4.5.

Het middel faalt.

5 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature