Uitspraak
10 april 2015
nr. 13/05004
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X2] te [Z] (Verenigde Staten van Amerika) en [X3] te [Z], Verenigde Staten van Amerika (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 september 2013, nrs. 12/00118 tot en met 12/00121, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 11/5910, 11/5911, 11/5913 en 11/5914) betreffende verzoeken tot vermindering van geheven recht van schenking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 september 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
Het middel faalt op de gronden vermeld in de onderdelen 4.2 tot en met 4.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.