Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

BOPZ. Voortzetting inbewaringstelling (art. 27 Wet Bopz). Doorbreking rechtsmiddelenverbod. Oproeping voor zitting.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



20 november 2015

Eerste Kamer

15/03177

EE

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[betrokkene],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. M.E. Bruning,

t e g e n

de OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET MIDDEN-NEDERLAND,zetelende te Utrecht,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1 Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/390371/FA RK 15-2456 van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2015, zoals hersteld bij beschikking van die rechtbank van 14 augustus 2015.

De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt primair tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep.

De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 23 september 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1

Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij beschikking van 10 april 2015 heeft de burgemeester van de gemeente Breda op grond van art. 20 Wet Bopz de opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis gelast. Bij op 14 april 2015 ter griffie van de rechtbank binnengekomen verzoekschrift heeft de officier van justitie verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene (art. 27 Wet Bopz). Bij dit verzoekschrift was gevoegd een op 10 april 2015 opgemaakte en ondertekende verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Bij de mondelinge behandeling op 15 april 2015 was betrokkene niet aanwezig. Hij had twee dagen tevoren zonder toestemming het ziekenhuis verlaten, waarin hij in bewaring was opgenomen. Zijn verblijfplaats was niet bekend. De op de zitting aanwezige psychiater heeft verklaard dat de ouders van betrokkene denken dat hij in Frankrijk verblijft.

3.2

De rechtbank heeft de gevraagde machtiging verleend. Zij heeft daarbij overwogen dat het niet hebben kunnen horen van betrokkene geen aanleiding geeft om het verzoek af te wijzen. Door het ziekenhuis te verlaten heeft betrokkene, aldus de rechtbank, zelf in de hand gewerkt dat hij niet kan worden gehoord. De rechtbank vermeldt in haar beschikking tot de overtuiging te zijn gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestesvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en het gevaar zo onmiddellijk dreigend is dat een voorlopige machtiging niet kan worden afgewacht. Volgens de rechtbank kan het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis worden afgewend. Wel heeft de rechtbank de duur van de machtiging beperkt tot een periode van twee weken.

3.3

Het middel klaagt vanuit verschillende invalshoeken erover dat de rechtbank het verzoek heeft toegewezen zonder dat betrokkene is opgeroepen om te worden gehoord.

3.4

Art. 29 lid 5 Wet Bopz bepaalt dat tegen de beschikking op een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling geen gewoon rechtsmiddel open staat. Niet uitgesloten is dat een daartegen gericht cassatieberoep toch ontvankelijk is, indien erover wordt geklaagd dat de rechtbank een of meer artikelen van de Wet Bopz ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel dat bij de totstandkoming van de uitspraak essentiële vormen zijn verzuimd. Voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod op laatstgenoemde grond is nodig dat aan de klacht ten grondslag ligt dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Dit laatste doet zich hier voor, nu betrokkene niet is gehoord omtrent het verzoek tot zijn voortgezette inbewaringstelling en het middel daarover klaagt.

Voorts heeft betrokkene een rechtens te respecteren belang bij beoordeling van zijn klacht, nu uit de stukken die hij naar aanleiding van de conclusie van de Advocaat-Generaal aan de Hoge Raad heeft gezonden blijkt dat hij vóór het verstrijken van de duur van de machtiging in het psychiatrisch ziekenhuis is (her)opgenomen.

3.5

Bij de beoordeling van het middel is uitgangspunt dat betrokkene voor het verhoor behoorlijk dient te zijn opgeroepen door de griffier overeenkomstig het bepaalde in art. 261 in verbinding met de art. 272 e.v. Rv (vgl. HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7892, NJ 2010/596). Ook dient echter in aanmerking te worden genomen dat de stoornis van betrokkene, naar de rechtbank heeft vastgesteld, meebracht dat hij een acuut en zeer ernstig gevaar opleverde. De rechtbank heeft immers overwogen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat betrokkene “een ander van het leven zal beroven of hem ernstig letsel zal toebrengen”. Daarbij verdient opmerking dat betrokkene kort tevoren op grond van een inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis was geplaatst en zich aan die plaatsing had onttrokken, terwijl de lopende inbewaringstelling zou eindigen door de afloop van de termijn voor het geven van de onderhavige beschikking (art. 48 lid 1, aanhef en onder c, slot, Wet Bopz). Bovendien gold in dit geval een zeer korte beslistermijn van drie dagen (art. 29 Wet Bopz) en was de verblijfplaats van betrokkene onbekend, waarbij hij zich mogelijk , maar niet zeker, in het buitenland bevond. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft de rechtbank onder deze omstandigheden geen reële mogelijkheid gezien om betrokkene voorafgaand aan de behandeling van het verzoek een oproeping te doen toekomen en heeft zij de voorrang gegeven aan beteugeling van het gevaar. Dit getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.

Opmerking verdient dat in een geval als hier aan de orde betrokkene alsnog moet worden gehoord onmiddellijk na hervatting van de vrijheidsbeneming.

3.6

De klachten van het middel falen derhalve.

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 20 november 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature