Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Schuld a.b.i. art. 6 WVW 1994. De HR herhaalt toepasselijke overweging uit ECLI:NL:HR:2004:AO5822. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte met een – gelet op de bijzondere omstandigheden (op 1 januari 2010 omstreeks 00:25 uur, veel mensen op straat, volop afsteken van vuurwerk) – te hoge snelheid en onvoldoende anticiperend heeft gereden door niet stapvoets maar met een snelheid van 40 à 50 km per uur te rijden alsmede door plotseling naar links te sturen en te gaan rijden over een links van de rijbaan gelegen verdrijvingsvlak waarop zich meerdere personen bevonden, en daar met de op dat verdrijvingsvlak vuurwerk afstekende X in botsing te komen. Gelet op die vaststellingen geeft ’s Hofs oordeel dat verdachte “zeer onvoorzichtig” heeft gereden en er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



18 februari 2014

Strafkamer

nr. 12/03846

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 juni 2012, nummer 21/002066-11, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1.

Het middel komt op tegen de bewezenverklaarde "schuld" als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 01 januari 2010 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Balijelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, niet zoveel mogelijk de rechterzijde van de voor hem bestemde rijbaan te volgen en te rijden met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was en (gezien zijn rijrichting) het links gelegen verdrijvingsvlak op en over te rijden op het moment dat [slachtoffer] zich op dat verdrijvingsvlak bevond, waardoor een aanrijding ontstond tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en genoemde [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] werd gedood."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pagina 7 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:

Uit het ingestelde onderzoek is het volgende gebleken. Op 1 januari 2010, omstreeks 00.25 uur vond op de Balijelaan te Utrecht een aanrijding plaats tussen een personenauto, merk Peugeot , kenteken [AA-00-BB], bestuurd door [verdachte] en een voetganger, genaamd [slachtoffer]. [slachtoffer] stond als voetganger op het verdrijvingsvlak, gelegen tussen de rijbanen van de Balijelaan te Utrecht. Er waren veel mensen op straat en er werd volop vuurwerk afgestoken. Ten tijde van deze aanrijding was [slachtoffer] bezig met het afsteken van siervuurwerk. Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] over het bedoelde verdrijvingsvlak reed en met de voorzijde van zijn voertuig tegen de op het verdrijvingsvlak staande [slachtoffer] reed, die ten gevolge van dit verkeersongeval kwam te overlijden.

2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 66 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:

Op 1 januari 2010, omstreeks 00.00 uur, reed ik vanaf het huis van mijn ouders aan de [a-straat] te Utrecht, de Rijnlaan op. Vervolgens sloeg ik linksaf naar de Balijelaan. Op de Balijelaan reed ik op de rechterrijstrook. Op een gegeven moment hoorde ik een harde knal en stuurde ik naar links. Ik zag vervolgens een pot vuurwerk staan. (...) Vervolgens zag ik dat er een gat in mijn voorruit was ontstaan. Ik stopte en reed achteruit. Ik stapte vervolgens uit. Ik zag iemand hevig bloedend op de weg liggen. Vlak voordat ik de knal hoorde, had ik net naar de derde versnelling doorgeschakeld. Ik reed ongeveer tussen de 40 en 50 km/uur.

3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 21 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene]:

Op 31 december 2009 was ik, onder meer samen met mijn broer [slachtoffer], bij vrienden op de Balijelaan te Utrecht. Op 1 januari 2010, om 00.00 uur, gingen wij naar buiten om vuurwerk af te steken. Toen wij buiten kwamen, stonden er al heel veel mensen op de Balijelaan vuurwerk af te steken. [slachtoffer] en ik kozen het verdrijvingsvlak aan de overzijde van de rijbaan uit om daar het vuurwerk af te steken. Ik zag dat er inmiddels nog meer mensen vuurwerk afstaken op dit verdrijvingsvlak. Nadat wij al enig vuurwerk hadden afgestoken, stond ik op het trottoir om weer wat vuurwerk te halen. [slachtoffer] stond op dat moment op het verdrijvingsvlak. Ik zag toen van links twee auto's aan komen. Ik denk dat de auto's met een snelheid van 40 à 50 km/uur reden. Ik zag dat de eerste auto ineens naar links stuurde het verdrijvingsvlak op. Ik zag dat [slachtoffer] op het verdrijvingsvlak voorovergebogen stond om vuurwerk aan te steken. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens vol werd geschept door deze auto.

4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag betreffende het overlijden ten gevolge van een

niet-natuurlijke oorzaak, van de GGD Midden-Nederland, opgesteld en ondertekend door F. Woonink, lijkschouwer gemeente Utrecht (pagina 6), voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:

[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]. Overleden op 1 januari 2010 te Utrecht.

Niet-natuurlijk overlijden ten gevolge van ernstig schedel-/hersenletsel (dubbelzijdige schedelbasisfractuur en schedelfracturen), mogelijk ook gebroken nek, na geschept te zijn tijdens het afsteken van vuurwerk door een auto.

5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel uit een overlijdensakte van de gemeente Utrecht (pagina 4), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

OverledeneGeslachtsnaam: [slachtoffer]Voornamen: [voornamen]Plaats van geboorte: [geboorteplaats]Dag van geboorte: [geboortedatum] 1982Dag van overlijden: 1 januari 2010Uur en minuut van overlijden: 00.30Plaats van overlijden: Utrecht."

2.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

"Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) opleveren.

Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof het volgende wettig en overtuigend bewezen. Verdachte reed op 1 januari 2010, zeer kort na middernacht, als bestuurder van een personenauto over de Balijelaan te Utrecht. Op dat moment om omstreeks 00.25 uur waren er veel mensen op straat en werd er volop vuurwerk afgestoken vanwege de jaarwisseling. Verdachte reed 40 à 50 km/h. Kort achter de plaats waar de linkerrijstrook overgaat in een verdrijvingsvlak om even verderop aan te sluiten aan de voor het tegemoetkomend verkeer bedoelde linkerweghelft reed verdachte over het genoemde verdrijvingsvlak, waar [slachtoffer] vuurwerk aan het afsteken was. Verdachte botste tegen deze [slachtoffer], ten gevolge waarvan [slachtoffer] overleed.

De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 . Verdachte reed op 1 januari 2010, zeer kort na de jaarwisseling, door de stad, waar veel mensen op straat stonden en vuurwerk afstaken. Vooropgesteld moet worden dat een automobilist die op dat tijdstip (anders dan stapvoets) zich in het verkeer begeeft een bijzondere verantwoordelijkheid op zich laadt. Het gaan rijden onder die op dat tijdstip voorzienbare en niet ongebruikelijke omstandigheid, dat mensen op straat feestvieren en vuurwerk afsteken, roept immers voor die mensen aanzienlijke risico's op een ongeval in het leven. Deze gevaarzetting vereist dat een automobilist zijn snelheid sterk aanpast aan een plotselinge verandering van de verkeerssituatie en aanhoudend alert is op en rekening houdt met vuurwerk dat bij de auto kan afgaan en feestende mensen die op de straat staan en lopen, wier aandacht in beslaggenomen is door (het afsteken van) vuurwerk.

Het hof is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden met een te hoge snelheid en onvoldoende anticiperend heeft gereden. Hij is naar links over een verdrijvingsvlak gereden, terwijl hij ermee rekening had moeten houden, dat daar mensen stonden, en dezen moeten waarnemen. Het hof is van oordeel dat dit handelen van verdachte als zeer onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 WVW 1994 .

De verdediging heeft nog betoogd dat verdachte schrok van een harde knal en als reactie daarop naar links het verdrijvingsvlak op stuurde. Zoals het hof reeds heeft overwogen, had verdachte door zo kort na de jaarwisseling te gaan rijden, er rekening mee moeten houden dat er vuurwerk bij zijn auto kon afgaan. Hoe het ook zij, uit de omstandigheid dat verdachte zegt te zijn geschrokken van vuurwerk en daardoor naar links stuurde, blijkt dat hij geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een zo krachtige explosie, dat die een uitzonderlijk heftige schrikreactie, die verdachtes schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 zou wegnemen of verminderen, zou kunnen rechtvaardigen. "

2.3.

Vooropgesteld moet worden dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 - in het onderhavige geval het bewezenverklaarde zeer onvoorzichtig rijden - uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252).

2.4.

Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsvoering vastgesteld dat de verdachte met een - gelet op de bijzondere omstandigheden (op 1 januari 2010 omstreeks 00:25 uur, veel mensen op straat, volop afsteken van vuurwerk) - te hoge snelheid en onvoldoende anticiperend heeft gereden door niet stapvoets maar met een snelheid van 40 à 50 km per uur te rijden alsmede door plotseling naar links te sturen en te gaan rijden over een links van de rijbaan gelegen verdrijvingsvlak waarop zich meerdere personen bevonden, en daar met de op dat verdrijvingsvlak vuurwerk afstekende [slachtoffer] in botsing te komen.

2.5.

Gelet op die vaststellingen geeft 's Hofs oordeel dat de verdachte "zeer onvoorzichtig" heeft gereden en er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

2.6.

Het middel kan niet tot cassatie leiden.

3. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature