Uitspraak
12 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/01134
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 februari 2011, nummer 23/004502-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissing tot verbeurdverklaring van twintig kledingstukken, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen twintig kledingstukken onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"zij op 4 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne."
2.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
(...)
Beslissing:
Het hof:
(...)
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(...)
20.00 STK Kleding (4 broeken/1 jurk/2 truien/1 polo/9 shirts/2 overh)."
2.4. Het middel strekt blijkens de daarop gegeven toelichting ten betoge dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd heeft aangevoerd dat de inbeslaggenomen twintig kledingstukken haar niet toebehoren, zodat het andersluidende oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk is.
2.5. De motivering van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is, gelet op hetgeen de verdachte heeft aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk. Anders dan tot nu toe aan de rechtspraak van de Hoge Raad kon worden ontleend, heeft de verdachte evenwel bij haar klacht dienaangaande geen rechtens te respecteren belang. Verbeurdverklaring van voorwerpen die een verdachte niet (zouden) toebehoren als bedoeld in art. 33a Sr treft hem immers niet in zijn vermogen. De klacht kan dan ook niet tot cassatie leiden.
2.6. Opmerking verdient dat een klacht als hier aan de orde in voorkomende gevallen met toepassing van art. 81, eerste lid, RO of art. 80a RO kan worden afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma, J. Wortel en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 februari 2013.