U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

1. Art. 140 Sr, criminele organisatie. 2. Bewijs feitelijk leiding geven. Ad 1. Het hof heeft verzuimd te responderen op het verweer of sprake was van een criminele organisatie a.b.i. art. 140 Sr. Dat verzuim behoeft niet tot cassatie te leiden, nu het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Met een verwijzing naar HR LJN BA0502 berust de klacht in navolging van het verweer op een onjuiste rechtsopvatting. Ad 2. Ongegronde bewijsklacht. Conclusie AG: anders.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



15 juni 2010

Strafkamer

nr. 08/00690

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 januari 2008, nummer 22/000148-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van de onder 5, 7, 9, 10 en 12 tenlastegelegde feiten en tot zodanige op art. 440, tweede lid tweede volzin, Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

1.2. De raadsman mr. Baumgardt heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het vierde middel

2.1. Het middel komt met onderscheiden klachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 5, 7, 9, 10 en 12 tenlastegelegde.

2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 5, 7, 9, 10 en 12 bewezenverklaard dat:

"5.

[A] B.V. in de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004, te Rotterdam, meermalen, een voorwerp, te weten een geldbedrag, heeft verworven en/of heeft overgedragen, terwijl [A] B.V. telkens wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander telkens feitelijk leiding heeft gegeven;

7.

hij in de periode van 15 december 2003 tot en met 13 december 2004 te Rotterdam en te Suriname leiding heeft gegeven aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, welke organisatie bestond naast verdachte uit [A] B.V. en [betrokkene 1] en andere personen;

de misdrijven waren:

- het plegen van valsheid in geschrift;

- het plegen van witwassen;

- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 van de Wet identificatie bij dienstverlening ;

- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties ;

9.

[A] B.V. in de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam meermalen telkens een factuur ten behoeve van een money transfer, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, door telkens opzettelijk valselijk

- in de periode van 19 april 2004 tot en met 16 september 2004 op die factuur met de factuurnummers 4008 en 4009 en 4014 en 4015 en 4195 en 4291 en 4292 en 6149 en 6150 en 6152 en 6254 en 6298 en 6320 en 6389 en 8602 en 8636 en 8637 en 8638 en 8640 en 12558 en 12560 en 12562 en 12697 en 12699 en 12730 en 12705 en 12708 en 12727 en 13556 en 13711 en 15113 en 15114 en 15116 en 15208 en 19667 de personalia van [betrokkene 2], als ware [betrokkene 2] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 2] en

- in de periode van 14 mei 2004 tot en met 30 september 2004 op die factuur met de factuurnummers 5970 en 6013 en 6153 en 8588 en 8672 en 13892 en 13946 en 14391 en 21441 en 21648, de personalia van [betrokkene 3], als ware [betrokkene 3] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 3] en

- op 15 juli 2004 op die factuur met het factuurnummer 11763 de personalia van [betrokkene 4], als ware

[betrokkene 4] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 4] en

- op of omstreeks 27 maart 2004 op die factuur met het factuurnummer 2378 de personalia van [betrokkene 5], als ware [betrokkene 5] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 5] en

- in de periode van 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004 op die factuur met de factuurnummers 8297 en 9063 en 15552 en 9496 en 26920 de personalia van [betrokkene 6], als ware [betrokkene 6] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 6] en

- in de periode 7 augustus 2004 tot en met 30 september 2004 op die factuur met de factuurnummers 14546 en 14669 en 21300 en 21512, de personalia van [betrokkene 7], als ware [betrokkene 7] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 7] en

- in de periode van 28 september 2004 tot en met 1 oktober 2004 op die factuur met de factuurnummers 21236 en 21822, de personalia van [betrokkene 8], als ware [betrokkene 8] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 8] en

- op 11 september 2004 op die factuur met het factuurnummer 19036 de personalia van [betrokkene 9], als ware [betrokkene 9] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 9] en

- op of omstreeks 26 juli 2004 op die factuur met de factuurnummers 12766 en 12778 en 12780 en 12785 en 12786 de personalia van [betrokkene 10], als ware [betrokkene 10] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 10] en

- op 1 oktober 2004 respectievelijk 2 oktober 2004 op die factuur met het factuurnummer 21832 de personalia van [betrokkene 11], als ware [betrokkene 11] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 11] en op die factuur met het factuurnummer 21846 de personalia van [betrokkene 12], als ware [betrokkene 12] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 12] en op die factuur met het factuurnummer 21927 de personalia van

[betrokkene 13], als ware [betrokkene 13] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 13], zulks telkens met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;

10.

[A] B.V. als instelling in de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam meermalen opzettelijk niet aan haar verplichting heeft voldaan de identiteit van een cliënt vast te stellen voordat zij aan die cliënt een dienst, namelijk money-transfers onder factuurnummers

- in de periode 19 april 2004 tot en met 16 september 2004 4008 en 4009 en 4014 en 4015 en 4195 en 4291 en 4292 en 6149 en 6150 en 6152 en 6254 en 6298 en 6320 en 6389 en 8602 en 8636 en 8637 en 8638 en 8640 en 12558 en 12560 en 12562 en 12697 en 12699 en 12703 en 12705 en 12708 en 12727 en 13556 en 13711 en 15113 en 15114 en 15116 en 15208 en 19667 en

- in de periode van 14 mei 2004 tot en met 30 september 2004 5970 en 6013 en 6153 en 8588 en 8672 en 13892 en 13946 en 14391 en 21441 en 21648 en

- op 15 juli 2004 11763 en

- op 27 maart 2004 2378 en

- in de periode van 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004 8297 en 9063 en 15552 en 19496 en 26920 en

- in de periode van 7 augustus 2004 tot en met 30 september 2004 14546 en 14669 en 21300 en 21512 en

- in de periode van 28 september 2004 tot en met 1 oktober 2004 21236 en 21822 en

- op 11 september 2004 19036 en

- op 26 juli 2004 12766 en 12778 en 12780 en 12785 en 12786 en

- op 1 respectievelijk 2 oktober 2004 21832 en/of 21846 en/of 21927,

verleende, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander telkens feitelijk leiding heeft gegeven;

12.

[A] B.V. in de periode van 19 januari 2004 tot en met 23 oktober 2004 te Rotterdam telkens bedrijfsmatig een dienst heeft verleend, namelijk een money-transfer onder de factuurnummers: 357 en 6719 en 16554 en 18449 en 18450 en 19036 en 19552 en 19617 en 19689 en 19745 en 19957 en 19982 en 20006 en 20092 en 20563 en 21791 en 22071 en 22154 en 22222 en 22276 en 22382 en 22705 en 23036 en 23239 en 23271 en 23302 en 23345 en 23439 en 23451 en 23452 en 23642 en 23663 en 23704 en 23772 en 23947 en 24071 en 24102 en 24287 en 24332 en 24425 en 24528, en daarbij telkens opzettelijk in strijd met het bepaalde in artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties door [A] B.V. verrichte ongebruikelijke transacties niet onverwijld heeft gemeld aan het meldpunt als bedoeld in voormelde wet, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven."

2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die aan dit arrest zijn gehecht en daarvan deel uitmaken.

2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:

"Bewijsoverweging met betrekking tot de feiten 7, 9, 10 en 12

Uit de gebezigde bewijsmiddelen valt naar 's hofs oordeel het volgende af te leiden.

i. Verdachte had weliswaar geen formele band met het bedrijf [A], maar was niettemin - globaal gezegd - degene die het binnen dat bedrijf feitelijk voor het zeggen had.

ii. Verdachte bemoeide zich vanuit die positie met de gang van zaken binnen [A], zowel - intensief - met de bedrijfsvoering in engere zin alsook - onder omstandigheden - met personeelsaangelegenheden.

Redelijkerwijs laat dit geen andere conclusie toe dan dat verdachte ervan op de hoogte was dat door [A] met enige regelmaat misdrijven werden gepleegd als genoemd in het onder 7, 9, 10 en 12 bewezenverklaarde, maar dat hij - minst genomen - dat heeft aanvaard."

2.3.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof ten onrechte niet gemotiveerd heeft beslist op het verweer dat te dezen geen sprake was van een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.

2.3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:

"De vraag is dus allereerst of de rol van cliënt kon worden gekenmerkt als feitelijk leiding gevende, of cliënt wetenschap, beschikkingsmacht en voorzienbaarheid had ten aanzien van het vermeende strafbare handelen, dan wel of hij daaraan traceerbaar en verwijtbaar zich inspande, of het doel van de rechtspersoon, dan wel de betreffende personen was het plegen van misdrijven en of dit in een gestructureerd gedurig samenwerkingsverband plaats vond.

Aan de hand van de ten laste gelegde dossiers moet een ieder kunnen constateren, dat van die 30.000 transacties en ongeveer 8000 klanten, slechts een fractie, namelijk ongeveer 10 personen met in totaal 46 transacties (na aftrek van de zaken [...]) heeft geleid tot nader onderzoek en dat in het kader van art 140 Sr geen enkele structuur, noch van een zodanige frequentie en stelselmatigheid van vermeend handelen kan worden gesproken, dat aan de minimale eisen van het oogmerk overeenkomstig art. 140 Sr kan worden gekomen.

De Vries-Leemans meent, dat de organisatie in de zin van art. 140 Sr als voornaamste bestaansgrond het plegen van misdrijven moet hebben wil deze onder art. 140 kunnen vallen en acht zij een wijziging van de interpretatie van de Hoge Raad wenselijk (De Vries-Leemans, Art. 140 Wetboek van Strafrecht, 1995, p.34/44).

Met andere woorden in het geval, dat slechts gesproken kan worden tot een proportioneel zo klein deel van mogelijke foutmeldingen, mag niet worden geconcludeerd, dat opzettelijk en structureel sprake is van art. 140 Sr."

2.3.3. Aldus is een verweer gevoerd dat niet van louter feitelijke aard is. Daarin wordt tevens de rechtsvraag aan de orde gesteld of sprake is van een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr. Daarom had het Hof nader behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat die vraag bevestigend diende te worden beantwoord.

2.3.4. Dat verzuim behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, aangezien het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Voor een bewezenverklaring van art. 140 Sr is weliswaar vereist dat de organisatie het plegen van meer misdrijven tot oogmerk dient te hebben (vgl. HR 15 mei 2007, LJN BA0502, NJ 2008, 559), doch niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. De klacht berust in navolging van het verweer op een andersluidende en dus onjuiste opvatting en kan in zoverre niet tot cassatie leiden.

Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.6 heeft het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat sprake was van een criminele organisatie in de zin van art. 140 Sr, zodat de bewezenverklaring in dat opzicht toereikend is gemotiveerd. Voor zover het middel daarop gerichte klachten bevat, is het tevergeefs voorgesteld.

2.4. Het middel behelst voorts de klacht dat de bewezenverklaring van de feiten 5, 7, 9, 10 en 12 niet kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.

2.5.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

(i) [A] B.V. heeft zich in de onder feit 5 bewezenverklaarde periode schuldig gemaakt aan - kort gezegd - witwassen;

(ii) de onder feit 9 genoemde facturen in de aldaar genoemde perioden zijn telkens door [A] B.V. valselijk opgemaakt op de in de bewezenverklaring beschreven wijze;

(iii) [A] B.V. heeft zich met betrekking tot de onder feit 10 genoemde facturen niet gehouden aan haar uit art. 2 van de Wet identificatie bij dienstverlening voortvloeiende verplichting de identiteit van de cliënt vast te stellen;

(iv) [A] B.V. heeft in strijd met art. 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties nagelaten om de moneytransfers, die in het kader van de in de bewezenverklaring van feit 12 genoemde facturen werden uitgevoerd, te melden aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties.

(v) Zoals door het Hof onder 7 toereikend gemotiveerd is bewezenverklaard, is sprake van een criminele organisatie.

2.5.2. Blijkens de op het middel gegeven toelichting wordt kennelijk beoogd te klagen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de hiervoor onder 2.5.1 door [A] verrichte verboden gedragingen en leiding heeft gegeven aan de onder feit 7 bewezenverklaarde criminele organisatie.

2.6.1. Wat betreft het feitelijke leidinggeven aan de door [A] verrichte verboden gedragingen geldt het volgende. Het Hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat er bij de uitvoering van een aantal van de onder 5, 9, 10 en 12 bewezenverklaarde strafbare feiten, die pasten binnen de bedrijfsvoering van [A], tussen de verdachte, [betrokkene 1], [betrokkene 14] en [betrokkene 15] - al dan niet in wisselende samenstelling - meermalen sprake is geweest van overleg en dat de verdachte er daardoor van op de hoogte is geraakt dat enkele van de onder feit 9 bewezenverklaarde moneytransfers frauduleus waren, in die zin dat deze moneytransfers van een valse naam en een valse handtekening werden voorzien en dienden om met drugssmokkel verdiende gelden wit te wassen door deze via die moneytransfers over te maken naar Suriname. Daarin ligt besloten dat de verdachte er ook van op de hoogte is geweest dat [A] bij de uitvoering van die moneytransfers de Wet identificatie bij dienstverlening overtrad. Voorts heeft het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen evenmin onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte ervan op de hoogte was dat [A], hoewel zij daartoe op grond van de Wet melding ongebruikelijke transacties gehouden was, heeft nagelaten om meerdere voor melding in aanmerking komende moneytransfers te melden bij het Meldpunt ongebruikelijke transacties. Het Hof heeft bovendien niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de verdachte het binnen het bedrijf [A] feitelijk voor het zeggen had en zich vanuit die positie bemoeide met de gang van zaken binnen [A], zowel (intensief) met de bedrijfsvoering in engere zin alsook (onder omstandigheden) met personeelsaangelegenheden.

Uit het vorenstaande kan - zoals het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft gedaan - ten slotte worden afgeleid dat de verdachte van enkele van de bewezenverklaarde gedragingen op de hoogte is geweest en dat hij wat betreft de overige bewezenverklaarde strafbare gedragingen van [A], voor zover uit de bewijsmiddelen dergelijke wetenschap niet kan worden afgeleid, minstgenomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die gedragingen zouden plaatsvinden.

Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus aan de onder feit 5, 9, 10 en 12 bewezenverklaarde en door [A] gepleegde strafbare feiten feitelijke leiding heeft gegeven, getuigt in het licht van het vorenstaande en tegen de achtergrond van hetgeen het Hof ook overigens blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld - zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang beschouwd - niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

2.6.2. Wat betreft het leidinggeven aan de criminele organisatie heeft het volgende te gelden. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de leiding had binnen [A] en in die positie het feitelijk voor het zeggen had, dat hij in algemene zin instructies deed uitvaardigen op grond waarvan de hiervoor onder 2.6.1 genoemde personen handelden, dat hij zich extern als eigenaar van [A] presenteerde en dat hij ook binnen het samenwerkingsverband van die personen - waar hij weliswaar geen formele positie bekleedde maar kennelijk het personeel had geïnstrueerd bij problemen te vertellen dat niet hij, maar [betrokkene 1] de eigenaar was - niettemin door deze als de "grote baas" werd aangemerkt. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus aan de onder feit 7 bewezenverklaarde criminele organisatie leiding heeft gegeven getuigt in het licht van het vorenstaande en tegen de achtergrond van hetgeen het Hof ook overigens blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

2.7. Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het vijfde middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en drie maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 juni 2010.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature