Uitspraak
8 december 2009
Strafkamer
nr. S 08/00279
AM/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 januari 2008, nummer 22/003418-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.2. De bestreden uitspraak houdt in:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Ook heeft hij niet ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Daarom zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
3.3. Art. 416, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
3.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen. Wel was zijn raadsvrouwe aanwezig, die heeft verklaard door de verdachte niet uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
3.5. Het middel berust op de opvatting dat het "mondeling opgeven van bezwaren" als bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv, bij afwezigheid van de verdachte ter terechtzitting, ook kan geschieden door de daar aanwezige, niet tot de verdediging gemachtigde raadsman. Die opvatting is onjuist. Daarop stuit het middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 december 2009.