Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Art. 31 Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 (Vluchtelingenverdrag). Het oordeel van het Hof dat berust op de opvatting dat voor de beoordeling van een beroep op art. 31 Vluchtelingenverdrag een onderscheid moet worden gemaakt tussen "illegal entry or presence" enerzijds en het daarmee samenhangende bezit van valse identiteitspapieren anderzijds, is onjuist, omdat zij onvoldoende recht doet aan de bedoeling van art. 31 Vluchtelingenverdrag om vluchtelingen, onder nadere, in het kader van de ontvankelijkheid van het OM in de vervolging te beoordelen voorwaarden, te vrijwaren van vervolging wegens "illegal entry or presence". Immers, bij een andere opvatting zou de met die bepaling beoogde bescherming van vluchtelingen ernstig tekort worden gedaan.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



13 oktober 2009

Strafkamer

Nr. 07/10516

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 januari 2007, nummer 20/002491-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde en de strafoplegging, in zoverre terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van onder meer het verweer dat het Openbaar Ministerie

niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.

Het berust op de opvatting dat art. 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, Trb. 1951, 131 en 1954, 88 (hierna: Vluchtelingenverdrag) in de weg staat aan de vervolging van de tenlastegelegde feiten.

2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

"1. hij op of omstreeks 12 maart 2006 te Eindhoven in het bezit was van een reisdocument, te weten een Grieks Paspoort (nummer [001]), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande die valsheid en /of vervalsing er uit dat de thans aangebrachte personaliabladzijde qua kleur en /of detaillering en /of gebruikte productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met een origineel door de autoriteiten van Griekenland aangebrachte personaliabladzijde in een paspoort van dit model;

2. Hij op of omstreeks 12 maart 2006 te Eindhoven opzettelijk een valse of vervalst Griekse marinepas (op naam van [betrokkene 1]), zijnde een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden heeft gehad, bestaande die valsheid of vervalsing er uit dat deze marinepas qua productie technieken niet overeen kwam met een origineel door de autoriteiten van Griekenland afgegeven marinepas van dit model."

2.3. Het Hof heeft omtrent het in het middel bedoelde beroep op art. 31 Vluchtelingenverdrag het volgende overwogen:

"Namens verdachte is betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat in casu artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Daartoe heeft de raadsman van verdachte aangevoerd:

- dat verdachte weliswaar via Turkije (Istanboel) naar Nederland is gekomen maar dat Turkije door Nederland niet als een veilig 'vluchtadres' wordt beschouwd en Turkije een beroep op het Vluchtelingenverdrag niet erkent, zodat derhalve niet gezegd kan worden dat er een einde is gekomen aan de vluchtsituatie van verdachte op het moment van aankomst in Turkije en dat hier aldus sprake is van een situatie van 'rechtstreeks komend van een grondgebied' in de zin van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag ;

- dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag niet alleen ziet op het illegaal inreizen maar, gelet op het feit dat zulks heden ten dage vrijwel onmogelijk is zonder gebruik te maken van valse c.q. vervalste reispapieren, ook ziet op het gebruik van valse c.q. vervalste reisdocumenten.

Het Hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.

Artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag); Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1954, 88) luidt:

"De Verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatig verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid."

Verdachte is naar zijn zeggen gevlucht uit Iran. Hij is met het vliegtuig via Turkije (Istanboel) naar Nederland, Eindhoven, gevlogen. Ook indien wordt aangenomen dat een kort oponthoud in een ander land - in dit geval Turkije - een beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag niet in de weg zou staan, ondanks het woord 'rechtstreeks' in deze bepaling, gaat het verweer niet op.

Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag staat niet toe dat een verdragsluitende staat een strafsanctie toepast op vluchtelingen die zonder toestemming het grondgebied van die staat binnenkomen of zich aldaar bevinden. Deze bepaling betreft derhalve het binnenkomen of verblijven in een verdragsluitende staat zonder geldige titel van binnenkomst of verblijf.

Aan verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij onrechtmatig Nederland is binnengekomen of dat hij zich onrechtmatig in Nederland heeft bevonden, maar dat hij in het bezit was van een reisdocument waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was. Dat is een andere situatie dan die waarop artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag ziet. Dat een vluchteling zich soms bedient van een vals of vervalst reisdocument om het grondgebied, waar hij zich bedreigd weet, te verlaten doet hieraan niet af.

Het Hof verwerpt het verweer."

2.4. Art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag luidt als volgt:

"The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence."

2.5. Het oordeel van het Hof berust op de opvatting dat voor de beoordeling van een beroep op art. 31 Vluchtelingenverdrag een onderscheid moet worden gemaakt tussen "illegal entry or presence" enerzijds en het daarmee samenhangende bezit van valse identiteitspapieren anderzijds. Die opvatting is echter onjuist, omdat zij onvoldoende recht doet aan de bedoeling van art. 31 Vluchtelingenverdrag om vluchtelingen, onder nadere, in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging te beoordelen voorwaarden, te vrijwaren van vervolging wegens "illegal entry or presence". Immers, bij een andere opvatting zou de met die bepaling beoogde bescherming van vluchtelingen ernstig tekort worden gedaan.

2.6. Het middel klaagt daarover terecht.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.M.E. Thomassen, J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 oktober 2009.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature