Uitspraak
7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 08/00800
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 februari 2008, nummer 22/004545-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.A.E. Rijssenbeek, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het betreft
- het onder 3 ten tweede bewezenverklaarde geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5],
- de beslissingen op de vorderingen van deze benadeelde partijen en op die van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot vergoeding van de immateriële schade en
- de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de immateriële schade van deze benadeelde partijen, met verwerping van het beroep voor het overige, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De advocaat van de benadeelde partij heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen van de verdachte
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft aangenomen dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in hoger beroep zijn vordering zou hebben beperkt tot het bedrag dat door de Rechtbank is toegewezen, te weten een bedrag van € 2.000,-, terwijl deze een bedrag van € 6.500,- heeft gevorderd.
3.2. Het Hof heeft omtrent de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen en beslist:
"Vorderingen tot schadevergoeding [slachtoffer 8], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1]
Voorts hebben zich in het onderhavige strafproces de hiervoor vermelde negen benadeelde partijen gevoegd. Als schriftelijk gemachtigde van de benadeelde partijen heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Dit betreffen de hierna genoemde bedragen:
(...)
[slachtoffer 1] € 6500,00
Voorts heeft [slachtoffer 1] op het voegingsformulier in hoger beroep geen bedrag aangegeven, daarom gaat het hof ervan uit dat in hoger beroep slechts het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- aan de orde is.
(...)
De vordering van [slachtoffer 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, omdat hij door meerdere mensen is omringd en daarbij met knuppels en stokken is geslagen."
3.3. Art. 421, tweede en derde lid, Sv luidt:
"2. Heeft de voeging in eerste aanleg plaats gehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
3. Voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. De artikelen 51b tot en met 51f zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de ingevolge artikel 51b vereiste opgave kan worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, indien deze ongewijzigd is gebleven."
3.4. Uit 's Hofs overwegingen kan niet anders volgen dan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] zich (ook) in hoger beroep heeft gevoegd. Mede in het licht van het bepaalde in art. 421, tweede en derde lid, Sv is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof op grond van de enkele omstandigheid dat op het desbetreffende voegingsformulier in hoger beroep geen bedrag is ingevuld, heeft geoordeeld dat "slechts het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- aan de orde is".
3.5. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de ten behoeve van hem aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.